e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ruk snok: snok (Hoepertingen) Ruk: snelle, korte beweging waardoor iets of iemand met een schok van zijn plaats wordt getrokken (ruk, snok, roets) [N 108 (2001)] III-1-2
rukken roffen: roefen (Hoepertingen) niet rukken (niet met rukken trekken) [ZND 42 (1943)] III-1-2
rund koebeest: kau̯bɛs (Hoepertingen), kǫu̯bǝs (Hoepertingen), kǫu̯bɛs (Hoepertingen) Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.] I-11
runderhorzellarve koemade: koumoͅə (Hoepertingen), madenknook: moͅi̯knyøk (Hoepertingen) larve van de runderhorzel, worm die grote bulten (wormbulten) veroorzaakt in de huid van runderen [N 26 (1964)] || worm vdit laatste insect [Goossens 1b (1960)] III-4-2
rundvee beesten: bestǝ (Hoepertingen), koebeesten: kɛu̯bestǝ (Hoepertingen), koeien: kǭi̯ (Hoepertingen) Als vee gehouden runderen. Rundvee in het algemeen. Zie afbeelding 1. [N 3A, 1; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
rups rupsel: rupsəl (Hoepertingen, ... ) rups [N 26 (1964)], [ZND 06 (1924)] III-4-2
rusten rusten: røəstə (Hoepertingen) rusten [ZND A1 (1940sq)] III-1-2
ruw opengebeten: aope gebette deur de weind (Hoepertingen), opengehikkeld: opgeikkeld (Hoepertingen), ruw: mijn haen janne rouəw (Hoepertingen) hoe zegt gij als in de winter de huid van uw handen of uw aangezicht ruw worden, vooral bij noordenwind ? [ZND 36 (1941)] III-1-2
ruw, hard ruw: da is eine rauwe kjal (Hoepertingen), da is inne rauwe kjaal (Hoepertingen), pejoratief  da es en rauw bes (Hoepertingen) dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] III-3-1
ruzie maken ruzie maken: ruzie maken (Hoepertingen) Ze zijn weer aan het kibbelen, twisten. [ZND 36 (1941)] III-3-1