23288 |
sacramentsprocessie |
processie (<lat.):
perseis (P188p Hoepertingen),
sacramentsprocessie (<lat.):
de sacramentsprocesse (P188p Hoepertingen)
|
Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sacristie (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
salueren (P188p Hoepertingen)
|
groeten van soldaten (salueren) [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
beteenspannen:
dij spanne beteeən (P188p Hoepertingen),
dijj twie spannen beteeən (P188p Hoepertingen),
dijə twie spanne beteeən (P188p Hoepertingen),
beteenvallen:
dei twie vallə bəteejən (P188p Hoepertingen),
die twee vallə beteeijən (P188p Hoepertingen),
meedoen:
mijdu.n (P188p Hoepertingen)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] || heulen (met iemand -) [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
23642 |
sanctus |
sanctus (lat.):
sanctus (P188p Hoepertingen)
|
Het (vaste) misgezang dat op de prefatie volgt, het sanctus. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28797 |
satijn |
satijn:
satęjn (P188p Hoepertingen)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
28798 |
satinet |
satinet:
satinet (P188p Hoepertingen)
|
Katoenen, geglansd satijnweefsel; ook half wol, half katoen. [N 62, 80b; N 62, 80a; MW]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
saows (P188p Hoepertingen)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooi:
səvoiə (P188p Hoepertingen),
savooikool:
sevoi køͅil (P188p Hoepertingen)
|
[Goossens 1b (1960)] [N Q (1966)]
I-7
|
23230 |
scapulier |
scapulier:
sgabəli‧jər (P188p Hoepertingen),
skabelier (P188p Hoepertingen)
|
Een scapulier of skapulier: lapjes gewijde stof, door linten of band met elkaar verbonden en (door leken) onder de kleding op borst en rug gedragen [schabbelier, sjabbeleer?]. [N 96B (1989)] || Schapulier. [ZND 06 (1924)]
III-3-3
|