e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snuit snuit: lang sno.ət (Hoepertingen), lang snouwet (Hoepertingen, ... ), snoat (Hoepertingen), snoǝt (Hoepertingen), snǭǝ.t (Hoepertingen) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]een lange neus [ZND 39 (1942)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] || Spotbenamingen voor de neus [N 109 (2001)] || Zie afbeelding 2.6. [JG 1a, 1b] I-12, I-9, III-1-1
snuit van de wagen snuit: snǭǝt (Hoepertingen) De voorkant van de twee balken die samen de vork vormen, waartussen de dissel is bevestigd. [N 17, 44c; N G, 70g; JG 1d] I-13
soepketeltje bidon: bədoəŋ (Hoepertingen) keteltje van blik waarin men melk, soep e.d. naar de arbeiders in het veld brengt (perdons) [N 20 (zj)] III-2-1
soepterrine soepkomp: soͅpkump (Hoepertingen) soepterrine [N 20 (zj)] III-2-1
soldaat soldaat: suldo.ət (Hoepertingen) soldaat [RND] III-3-1
soldaten soldaten: suldo:ətə (Hoepertingen) soldaten [RND] III-3-1
solderen solderen: stǫldējrǝ (Hoepertingen), sǫldērǝ (Hoepertingen) Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.] II-11
soorten rokken smalle rok: Smalle.  smowəl rok (Hoepertingen) Welke soorten kent U? Beschrijf hoe ze er uit zien (klokrok of geerrok, plooirok, hoepelrok etc.?)? [N 62 (1973)] III-1-3
soortige koe soortbeest: sǫrtbɛs (Hoepertingen) Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140] I-11
sorteermachine trieur: trii̯ø̄r (Hoepertingen) Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32] I-5