22663 |
stemvork |
stemvork:
stemvork (P188p Hoepertingen)
|
het instrument in de vorm van een U-vormig omgebogen stalen stang waarmee men een onveranderlijke toon voortbrengt die geschikt is om instrumenten te stemmen [toonijzer, stemvork] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
26345 |
stenen vloer |
beton:
bǝtǫ̃ (P188p Hoepertingen)
|
Stenen vloer op de bedding van de beek om het uitspoelen van de bodem tegen te gaan. [Coe 18; Grof 33]
II-3
|
32971 |
stengel, steel |
stam:
stam (P188p Hoepertingen)
|
Stengel, als deel van een plant. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
21513 |
sterke / ruwe kerel |
beest:
pejoratief
da es en rauw bes (P188p Hoepertingen),
buidel:
buil (P188p Hoepertingen),
hercuul:
Van Dale: hercuul, (gew.) hercules, atleet, kermisworstelaar
herkuul (P188p Hoepertingen)
|
dat is een ruwe kerel [ZND 42 (1943)] || Een sterke kerel [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
25195 |
sterx |
ster:
steͅjər (P188p Hoepertingen),
stɛjər (P188p Hoepertingen)
|
ster [ZND 07 (1924)], [ZND A1 (1940sq)]
III-4-4
|
20151 |
stiefdochter |
stiefdochter:
stiefdochter (P188p Hoepertingen)
|
De dochter van een tweede man of vrouw (stiefdochter) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20341 |
stiefkinderen |
stiefkinder:
stĭĕjəfkéjngər (P188p Hoepertingen)
|
stiefkinderen [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20340 |
stiefmoeder |
stiefma:
stiefma (P188p Hoepertingen),
stiefmam:
stijəfmam (P188p Hoepertingen)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)] || stiefmoeder [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefpa:
stiefpa (P188p Hoepertingen),
stijəfpa (P188p Hoepertingen)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)] || stiefvader [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stiefzoon (P188p Hoepertingen)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|