e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stier duur: dyi̯ǝr (Hoepertingen), dȳr (Hoepertingen), var: vɛi̯r (Hoepertingen) Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15] I-11
stijf van vingers en handen stijf: stijf (Hoepertingen) Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)] III-1-2
stijfsel stijfsel: samen met znd 7, 48  stɛsəl (Hoepertingen) de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes) [ZND 32 (1939)] III-2-1
stijgbeugels stijgbeugels: stī.bø̜y.gǝls (Hoepertingen) Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b] I-10
stikken stikken: stekǝn (Hoepertingen), verstikken: verstikke (Hoepertingen) Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)] II-7, III-1-2
stikzijde stikzij(de): stikzij(de) (Hoepertingen) Zijdegaren om mee te stikken of te naaien. [N 59, 7c; N 59, 7a; N 62, 57] II-7
stilstaan ju(j): jy (Hoepertingen) Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.] I-10
stinken stinken: stinke (Hoepertingen), stīŋkə (Hoepertingen) stinken [ZND A1 (1940sq)] || Stinken: een vieze reuk van zich geven (stinken, rieken, ruiken , muffen) [N 108 (2001)] III-1-1
stoel stoel: stūəl (Hoepertingen) stoel [ZND 07 (1924)] III-2-1
stoelenmaker stoelendraaier: stølǝndręjǝr (Hoepertingen) Ambachtsman die stoelen maakt. [N 56, 87a-f; L 34, 19b] II-12