20485 |
trek, eetlust |
eetlust:
eeətluis (P188p Hoepertingen),
honger:
hoenger (P188p Hoepertingen)
|
hij heeft geen eetlust meer [ZND 34 (1940)]
III-2-3
|
33955 |
trekhaken, -ogen |
ogen:
ou̯gǝ (P188p Hoepertingen)
|
IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12]
I-10
|
22743 |
trekharmonica |
harmonica:
armoəneka (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
haməwnika (P188p Hoepertingen),
harmonika (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
hərmonika (P188p Hoepertingen)
|
Harmonica. [ZND 01 (1922)] || Hoe heet het populaire muziekinstrument, dat uit een vierkante blaasbalg bestaat, die met beide handen wordt ineengedrukt of uitgetrokken, terwijl de vingers toesten neerdrukken? [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
17898 |
trekken |
trekken:
treKKə (P188p Hoepertingen),
trekǝ (P188p Hoepertingen),
trekə (P188p Hoepertingen)
|
Te nauw zijn van een kledingstuk of een onderdeel daarvan. [N 62, 26b] || trekken [ZND A1 (1940sq)] || wij trekken [ZND 08 (1925)]
II-7, III-1-2
|
31700 |
trekzaag, boomzaag |
kortzaag:
kǫt˲zǭx (P188p Hoepertingen),
kortzeeg:
kǫt˲zīǝx (P188p Hoepertingen)
|
Zaag met een blad van 1.5 tot 2 meter lengte. De twee handvatten van de zaag liggen in het verlengde van het zaagblad en steken daar 30 à 40 cm boven uit. De trekzaag dient om bomen en ruw hout door te zagen. Ze wordt bediend door twee personen. Zie ook afb. 2. De trekzaag wordt behalve door de houtzager ook door andere houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper zaagt er stukken boomstam mee die ongeveer de lengte van een duig hebben en de klompenmaker de zgn. bollen, stukken boomstam in de lengte van een klomp. [N E, 7; N 18, 128; N 47, 14; N 50, 11a + 17a; N 75, 116a; L 36, 49; Bakeman 8; monogr.]
II-12
|
19362 |
treuzelaar |
fots-pin:
wa ən futspin (P188p Hoepertingen)
|
Wat een treuzelaar! [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
18934 |
treuzelen |
luieriken:
he zit te leuerikken (P188p Hoepertingen),
semmelen:
ə zit du‧we tə seͅmələ (P188p Hoepertingen),
tammelen:
ijə zit du.ə te tammelen (P188p Hoepertingen),
tammelen (P188p Hoepertingen)
|
Hij zit daar te sammelen (dralen, langzaam en aarzelend praten of handelen). [ZND 06 (1924)] || Hij zit daar te treuzelen (talmen, zeer langzaam handelen). [ZND 08 (1925)] || wat zegt ge van iem. die zeer langzaam werkt ? Hij zit daar te ... (sammelen, teuten, nisselen, enz.) [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
28808 |
tricot |
tricot:
tricot (P188p Hoepertingen)
|
Machinaal gebreide stof voor kousen, onderbroeken, borstrokken, lijfjes enz. gebruikt (Van Dale, pag. 2986). [N 62, 88; N 62, 75c; MW]
II-7
|
22393 |
troef |
troef:
en trūf (P188p Hoepertingen),
troef (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen),
trōēf (P188p Hoepertingen)
|
Een troef. [ZND A2 (1940sq)] || Troef: Harten is troef (kaartspel). [ZND 42 (1943)] || Troef: Harten is troef. [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
34300 |
troep biggen in het algemeen |
nest:
nei̯s (P188p Hoepertingen)
|
In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.]
I-12
|