e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bont als apart kledingstuk pels: eene peels (Hoepertingen), enne pels (Hoepertingen), peͅls (Hoepertingen) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] || pels (door dames om de hals gedragen) [ZND 40 (1942)] III-1-3
bont en blauw slaan half dood houwen: haləf dòut Xəhòut (Hoepertingen), nogal toedekken: nogal toegedekt  nogal taowgədik (Hoepertingen), zo blauw als een lap houwen: zoe blauw gehoot as enne lap (Hoepertingen), zwart en blauw houwen: zwad in blòu (Hoepertingen), zwart houwen: zwat gehôûwd (Hoepertingen) bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)] III-1-2
bonte specht, specht specht: spɛx (Hoepertingen) specht [ZND 07 (1924)] III-4-1
bontkraag pelsen col (fr.): peͅlsə koͅl (Hoepertingen) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel pelsen mantel: peͅlsə mantəl (Hoepertingen) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: bu.uch (Hoepertingen), ene boehoch (Hoepertingen) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: bou̯m (Hoepertingen) boom [RND] III-4-3
boomgaard bogaard: boͅəgət (Hoepertingen), buwgɛt (Hoepertingen), būu̯gət (Hoepertingen) boomgaard [ZND 01 (1922)] I-7
boomstronk gateind: gatɛjng (Hoepertingen) boomstronk [ZND 07 (1924)] III-4-3
boomvruchten stelen gaan aan: oan de (appele) goan (Hoepertingen) boomvruchten stelen [tuten, stropen, bogeren, buten, afsnatsen] [N 112 (2006)] III-3-2