e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlegelstok geerd: gjāt (Hoepertingen) De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.] I-4
vleien flikflooien: flikflo.jə (Hoepertingen) Flikflooien. [ZND 01 (1922)] III-3-1
vleug draad: drūwǝt (Hoepertingen) De richting waarin vezels of draden van een weefsel liggen. [N 59, 40a; N 62, 72; MW] II-7
vleugels in de wanmolen alpen: a.lǝpǝ (Hoepertingen) De schuingeplaatste plankjes die op een as zijn gemonteerd die wordt aangedreven, waardoor er een windstroom ontstaat, in de wanmolen. [N 14, 45b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
vliegend ongedierte beestjes: beskəs (Hoepertingen) vliegend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
vliegennet vliegennet: vlii̯gǝnęt (Hoepertingen) Fijnmazig net dat over een ingespannen paard wordt gehangen om het tegen vliegen te beschermen. [JG 1a, 1b, 2a, 2b; N 13, 82a] I-10
vlieger platvogel: /  platvogel (Hoepertingen), vlieger: weinig gebruikt  vlieger (Hoepertingen) / [SND (2006)] || Een vlieger (kinderspeeltuig). [ZND 08 (1925)] III-3-2
vlier vlierboom: gecombineerd met ZND 8 055, idem  vlijrboom (Hoepertingen) vlierboom (sambucus nigra) [ZND 15 (1930)] III-4-3
vlinder pepel: pei.pəl (Hoepertingen) vlinder, pepel [RND] III-4-2
vlo (enk.) vlo: vloi (Hoepertingen) vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] III-4-2