24395 |
vlo (mv., fon.) |
vlooien:
vloiə (P188p Hoepertingen)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34341 |
vloeibare ontlasting |
zeik:
zēk (P188p Hoepertingen)
|
[N 76, 36; A 9, 24d]
I-12
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
plavou̯s (P188p Hoepertingen)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
koersen:
koerse (P188p Hoepertingen)
|
Snel lopen (rennen, koersen, vegen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
34016 |
vlugger |
allez-jup:
alē jø̜p (P188p Hoepertingen)
|
Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g]
I-10
|
33867 |
vocht afscheiden |
werpen:
wɛrǝpǝ (P188p Hoepertingen)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) stopjes:
støpkǝs (P188p Hoepertingen)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
bęi̯tǝ (P188p Hoepertingen),
franse bieten:
frā.nsǝ [bieten] (P188p Hoepertingen),
koebieten:
kǫu̯[bieten] (P188p Hoepertingen),
voederbieten:
vui̯ǝr[bieten] (P188p Hoepertingen)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
21958 |
voederen |
voederen:
vui̯rǝ (P188p Hoepertingen)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
33268 |
voederwikke |
krukken:
krø̜kǝ (P188p Hoepertingen)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|