id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20124 | vrouwelijke kat | kattin: cotin (Hoepertingen), koͅten (Hoepertingen), koͅtjen (Hoepertingen) | moerkat, vrouwelijke kat [Goossens 1b (1960)] || vrouwelijke kat [ZND 27 (1938)] III-2-1 |
34473 | vrouwelijke kip | hen: hen (Hoepertingen), hin (Hoepertingen) | De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12 |
23362 | vrouwenkant | vrouwluikant: vroliekant (Hoepertingen, ... ) | De rechterhelft van de kerk, het gedeelte rechts van het middenpad, dat bestemd was voor de vrouwen [epistelkant, vrouwenkant, vrouwliekant?]. [N 96A (1989)] III-3-3 |
18672 | vrouwenkleren | vrouwluikleren: vrøli: kleər (Hoepertingen) | vrouwenkleren [t vrouwendinge, de schörte] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18576 | vrouwenondergoed | lingerie: leingerie (Hoepertingen) | Vrouwenondergoed [ook: lingerie, linergie?] [N 114 (2002)] III-1-3 |
25979 | vuurmolen | vuurmolen: vȳr[molen] (Hoepertingen) | Molen die met behulp van een stoommachine wordt aangedreven. Het woordtype vuurmolen is ook van toepassing op molens die met een dieselmotor (P 119, P 188) of op elektriciteit werken. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1b add.; Jan 251; Coe 229; Grof 299; monogr.] II-3 |
19813 | vuurtang, sinteltang | tang: taŋ (Hoepertingen) | vuurtang [N 05A (1964)] III-2-1 |
25125 | waaienx | waaien: wɛjə (Hoepertingen) | waaien [N 22 (1963)] III-4-4 |
20440 | wachthouden bij een dode | waken: woake (Hoepertingen) | wachthouden bij een dode [waken] [N 115 (2003)] III-2-2 |
17952 | waden | baden: bo-jen (Hoepertingen) | Door het water baden (waden). [N 109 (2001)] III-1-2 |