21267 |
woord |
woord:
wuut (P188p Hoepertingen),
wuət, wĕtje, da zen schaon wuəd (P188p Hoepertingen)
|
Een woord, een woordje, dat zijn schone woorden. [ZND 08 (1925)] || woord [RND]
III-3-1
|
21014 |
wormstekig |
gestoken:
gestoken (P188p Hoepertingen)
|
wormstekig, gezegd ve appel [Lk 01 (1953)]
III-2-3
|
20853 |
worst |
worst:
wo‧s (P188p Hoepertingen)
|
worst [ZND 04 (1924)]
III-2-3
|
22430 |
worstelen |
worstelen:
wossele (P188p Hoepertingen)
|
de tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫtǝl (P188p Hoepertingen)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
33563 |
worteltje |
mollenpoten:
moͅlepoͅu̯tə (P188p Hoepertingen),
mollenstaartjes:
moͅ.ləsteͅtšəs (P188p Hoepertingen),
pootjes:
pøtšəs (P188p Hoepertingen)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] || Fijne variëteit tuinwortelen [Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17679 |
wreef |
gewricht:
gewriche (P188p Hoepertingen),
schrijsel:
schriesel (P188p Hoepertingen),
striksel:
striksel (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
de wreef (het gedeelte waar het voorste van het been in de voet overgaat) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
17892 |
wrijven |
wrijven:
vrèəve (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen,
P188p Hoepertingen)
|
wrijven [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17922 |
wringen |
wringen:
vreengen (P188p Hoepertingen),
vrengen (P188p Hoepertingen),
wreinge (P188p Hoepertingen)
|
wringen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
17888 |
wroeten |
wroelen:
vrule (P188p Hoepertingen),
vrylǝ (P188p Hoepertingen)
|
Met de snuit in de grond wroeten, gezegd van het varken. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b, 2c; L monogr.; Wi 56; S 45; monogr.] || Wroeten: al woelend en zoekend graven in de grond (modden, wroeten, wroetelen, woelen) [N 108 (2001)]
I-12, III-1-2
|