20941 |
een boterham smeren |
een boterham bereiden:
ənə boi̯təram breͅi̯ə (P188p Hoepertingen),
een snede bereiden:
ən sneͅi̯ breͅi̯ə (P188p Hoepertingen)
|
smeren [RND]
III-2-3
|
22484 |
een cadeau geven |
schenken:
skeiŋkə (P188p Hoepertingen)
|
Schenken. [ZND A1 (1940sq)]
III-3-2
|
34532 |
een ei |
ei:
ei̯.ǝ (P188p Hoepertingen),
ē (P188p Hoepertingen),
ēi̯ (P188p Hoepertingen),
ēǝ (P188p Hoepertingen),
ęi̯ (P188p Hoepertingen),
ęi̯ǝ (P188p Hoepertingen),
eitje:
ēkǝ (P188p Hoepertingen),
ęi̯kǝ (P188p Hoepertingen)
|
[L 1a-m; L 3, 8; L 5, 79; L 26, 13b; L 30, 18b; L 35, 7; JG 1b; RND 123; Vld.; monogr.]
I-12
|
34541 |
een ei afpellen |
schillen:
skelǝ (P188p Hoepertingen)
|
Een ei van de schaal ontdoen. [N 19, 55b; A 39, 9b]
I-12
|
19855 |
een huis huren |
huren:
hy(3)̄rə (P188p Hoepertingen, ...
P188p Hoepertingen)
|
een huis huren [ZND 27 (1938)] || huren [ZND 01 (1922)]
III-2-1
|
20175 |
een kind op de arm dragen |
dragen:
drage (P188p Hoepertingen)
|
een kind op de arm dragen [peizen] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
22780 |
een kring op de grond trekken |
een cirkel op de grond trekken:
ənne sirəkəl op den grond trɛkken (P188p Hoepertingen),
een ring op de grond trekken:
enne renk op e grond trekke (P188p Hoepertingen),
ennə reiink op de grouənd trekke (P188p Hoepertingen),
enən reink op de grond trekken (P188p Hoepertingen),
een ronde ring op de grond trekken:
əne ronne rink op de gron’ trékken (P188p Hoepertingen)
|
Een kring op de grond trekken. [ZND 29 (1938)]
III-3-2
|
23755 |
een kruisje geven |
een kruisje geven:
kreuske gève (P188p Hoepertingen)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
een kruis maken op het brood:
kruis op t brood moake (P188p Hoepertingen)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
kruis moake (P188p Hoepertingen)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|