e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoepertingen

Overzicht

Gevonden: 3596
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
glazig houten: hauəden (Hoepertingen) aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] III-2-3
glazuur glazuur: glazuur (Hoepertingen) Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)] III-1-1
gleuf l-vorm: ɛl-vø̜rǝm (Hoepertingen) De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3
glijbaan reddelberg: reddelberg (Hoepertingen), /  reddelberg (Hoepertingen) / [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] III-3-2
glijden sleuren: slyjrə (Hoepertingen), slørə (Hoepertingen), slørən (Hoepertingen) glijden [ZND 01 (1922)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2
glimlachen in zijn vuist lachen: in er vouws lache (Hoepertingen) hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4
glimworm vuurmade: ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299  vijjərmoͅwə (Hoepertingen) glimworm [ZND 01 (1922)] III-4-2
gloria gloria (lat.): gloria (Hoepertingen) De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gluiperd valserik: valsərik (Hoepertingen) gluiperd [ZND 01 (1922)] III-1-4
godslamp godslamp: godslamp (Hoepertingen, ... ) De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3