id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
20556 | glazig | houten: hauəden (Hoepertingen) | aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)] III-2-3 |
17626 | glazuur | glazuur: glazuur (Hoepertingen) | Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)] III-1-1 |
26355 | gleuf | l-vorm: ɛl-vø̜rǝm (Hoepertingen) | De groef in de sluisstijlen waarin de sluisdeuren passen. De deuren van de maalsluis dalen in het algemeen schuin naar beneden, terwijl de deuren van de wendsluis gewoonlijk loodrecht tegen de T-vormige sluisstijlen op en neer kunnen bewegen. De woordtypen rabat (P 53, P 57, P 58), winkelhaak (P 50) en lat (Q 83) zijn specifiek van toepassing op de T-vormige uitsparing in de sluisstijlen van de wendsluis. [Vds 51; Jan 45; Coe 33; Grof 54] II-3 |
22376 | glijbaan | reddelberg: reddelberg (Hoepertingen), / reddelberg (Hoepertingen) | / [SND (2006)] || het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan] [N 112 (2006)] III-3-2 |
17853 | glijden | sleuren: slyjrə (Hoepertingen), slørə (Hoepertingen), slørən (Hoepertingen) | glijden [ZND 01 (1922)] || hoe noemt men: op het ijs glijden (zonder schaatsen) [ZND 14 (1926)] || slieren (op het ijs glijden zonder schaatsen) [ZND 06 (1924)] III-1-2 |
18879 | glimlachen | in zijn vuist lachen: in er vouws lache (Hoepertingen) | hoe zegt ge "glimlachen"in uw dialect ? Bestaat er geen woord om dit "stil lachen"uit te drukken, geef dan op door welke omschrijving men dit weergeeft. [ZND 39 (1942)] III-1-4 |
24316 | glimworm | vuurmade: ook ZND 01u, 072; ZND BrB2, 299 vijjərmoͅwə (Hoepertingen) | glimworm [ZND 01 (1922)] III-4-2 |
23607 | gloria | gloria (lat.): gloria (Hoepertingen) | De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
18957 | gluiperd | valserik: valsərik (Hoepertingen) | gluiperd [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
23426 | godslamp | godslamp: godslamp (Hoepertingen, ... ) | De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)] III-3-3 |