32592 |
een riek mest |
flok/vlok (mest):
flok (Q077p Hoeselt),
fluk (Q077p Hoeselt),
riek (mest):
rek (Q077p Hoeselt
[(minder gebruikelijk dan flok)]
)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenhoedje beden:
hət rozənhudsjə bèèn (Q077p Hoeselt)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33722 |
een sloot uitdiepen |
vegen:
vegen (Q077p Hoeselt)
|
Het uitdiepen of het op diepte houden van een sloot met behulp van een schop, hak, riek, krabber en een zeis. [A 10, 21; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
22545 |
een tol op de hand laten draaien |
opscheppen:
opsjùppe (Q077p Hoeselt)
|
een tol op de hand laten draaien [scheppen, deinderen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
een kou hebben:
ich heb ne kā oͅp mən boͅs (Q077p Hoeselt),
n kaa op de bos (Q077p Hoeselt)
|
Ik heb een kou op de borst. [ZND 22 (1936)]
III-1-2
|
33877 |
een veulen werpen |
veulen:
vi̯ø.lǝ (Q077p Hoeselt)
|
Als de weeën toenemen, gaat de merrie liggen. De geboorte begint, als de vliezen breken en het vruchtwater wegloopt. [JG 1a, 1b; N 8, 52]
I-9
|
32707 |
een weide scheuren |
frezen:
frēzǝ (Q077p Hoeselt
[(jonger dan omakkeren)]
),
groezen omakkeren:
grūzǝn [omakkeren] (Q077p Hoeselt)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
een poep laten:
n poep lùttë (Q077p Hoeselt),
een poepje laten:
ë puupke lùttë (Q077p Hoeselt),
ene laten vliegen:
één lùttë vliegë (Q077p Hoeselt)
|
wind laten [N 10c (1995)]
III-1-1
|
26601 |
een zak opgieten |
opgieten:
ǫp˲gītǝ (Q077p Hoeselt)
|
Een nieuwe zak graan in het kaar gieten om te voorkomen dat de molen leegloopt. Met uitzondering van de woordtypen de molen vullen (Q 162) en de molen laden (Q 240) hoort bij alle opgaven ɛeen zakɛ als object.' [Jan 261; Coe 143; Grof 168]
II-3
|
34495 |
een zandbad nemen |
(zich) ploeieren:
ploi̯ǝrǝ (Q077p Hoeselt),
plǫi̯ǝrǝ (Q077p Hoeselt)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|