e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gebed gebed: ĕ gebèt (Hoeselt), gəbèd (Hoeselt) Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gebeier gelui: gëlui (Hoeselt) Het gelui, het gebeier van de klok(ken). [N 96A (1989)] III-3-3
gebit gebeet: gǝbī.t (Hoeselt) Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] I-9
gebluste kalk gebluste kalk: gǝbløs˱dǝ kalǝk (Hoeselt), kalk: kalǝk (Hoeselt) Ongebluste kalk die met water is aangelengd. Zie ook het lemma 'Kalk blussen'. Gebluste kalk wordt gebruikt bij de bereiding van mortel. Woordtypen als 'stubkalk', 'poederkalk', 'poeder' en 'zakjeskalk' verwijzen naar schelpkalk die direct na het branden droog geblust wordt en in poedervorm op de bouwplaats wordt aangeleverd. [N 30, 30a; N 30, 30b; N 30, 30c; N 30, 32f; monogr.] II-9
geboortefeest: doopsuiker suikerklitsen: sôêkkerklitsë (Hoeselt) het feestje ter ere van de geboorte van een kind [sol, kinderfooi, pastellenhuisje, kindjeskermis, kindjeskoffie, gebuurkoffie, snee(i)] [N 112 (2006)] III-3-2
geboren worden aan het komen zijn: ’t ès o’ntkómë (Hoeselt), geboren werden: geborre wjen (Hoeselt), gebwore wjèn (Hoeselt), komen: kómë (Hoeselt) geboren worden (jong zijn) [N 115 (2003)] || Geboren worden (jong zijn). [N 84 (1981)] III-2-2
gebreide kous strikhoos: strikwos (Hoeselt) breikous [sjtrikhaos, strikkous] [N 24 (1964)] III-1-3
gebrekkig gebrekkig: n gebrekkege mins (Hoeselt) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebrekkig persoon gebrekkige mens: n gebrekkege mins (Hoeselt), lamme, een -: n lâ:me (Hoeselt), n lâme (Hoeselt) een gebrekkig mens [ZND 23 (1937)] III-1-2
gebrekkig spreken stamelen: stōāmĕle (Hoeselt) gebrekkig spreken [hakkelen, tottelen, stamelen, touwen, tatewalen, totteren, stotteren] [N 87 (1981)] III-3-1