e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gekraagde roodstaart roodstaart: roodstat (Hoeselt) gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)] III-4-1
geld geld: geld (Hoeselt), geͅlt (Hoeselt, ... ), hij eͅs pa zne palto en moeder ze geld, vooder z`n koe ehn voader zn`n hond (Hoeselt), moeder, met wēͅ moet ich geld hoale (Hoeselt), xaeld (Hoeselt), ps. omgespeld volgens Frings.  geͅlt (Hoeselt, ... ), knopen: ps. omgespeld volgens Frings.  kn"p (Hoeselt) geld [RND], [ZND 14 (1926)], [ZND 44 (1946)] || Geld in het algemeen; hierbij ook graag allerlei uitdrukkingen [geld, sens, poen, swis, oorden enz.] [N 21 (1963)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gelderse roos sneeuwbel: snee-bel (Hoeselt) sneeuwballen III-4-3
gele lupine lupinen: lø`penǝ (Hoeselt) Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.] I-5
gele narcis paasklok: po’sklokkue (Hoeselt) gele narcissen III-4-3
gelei klibber: klibbër (Hoeselt) gelei III-2-3
gelezen mis leesmis: lèèsmès (Hoeselt), lêsmès (Hoeselt) Een gelezen, stille mis [lèèsmis, sjtil mès?]. [N 96B (1989)] III-3-3
gelijken (op) gelijken: gelijken (Hoeselt), op trekken: op trekke (Hoeselt), schijnen: sjijne (Hoeselt), tonen: töne (Hoeselt), trekken: trekke (Hoeselt), trekken op: trekken op (Hoeselt) aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken] [N 91 (1982)] || gelijken [ZND 25 (1941)] || in vele opzichten overeenkomen (bijv. uiterlijk) [lijken, gelijken, trekken] [N 91 (1982)] III-4-4
gelijkspelen quitte (fr.): kit (Hoeselt) quitte spelen, niet verliezen maar ook niet winnen [zijn zaad hebben, tot zijn zaad zijn, gelijk spelen, gelijk staan] [N 112 (2006)] III-3-2
gelofte gelofte: gëloftë (Hoeselt) Een gelofte [t jelübde]. [N 96D (1989)] III-3-3