18956 |
gluiperig |
vals:
vals (Q077p Hoeselt)
|
huichelachtig, op bedekte wijze, niet open, niet eerlijk [gluips, gluiperig, slinks, wenslinks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23922 |
god de vader |
god de vader:
God dë Vôder (Q077p Hoeselt)
|
God de Vader. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23426 |
godslamp |
godslamp:
godslamp (Q077p Hoeselt),
gotslamp (Q077p Hoeselt)
|
De godslamp, de altijd brandende olielamp vóór het tabernakel van het hoofdaltaar of sacramentsaltaar [gods-, gôds-, gaods-, godeslamp]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23961 |
godslasteren |
godslasteren:
godslastërë (Q077p Hoeselt)
|
Godslasteren, blasfemeren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23960 |
godslastering |
godslastering:
godslastëring (Q077p Hoeselt)
|
Een godslastering, blasfemie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34172 |
goed liggen |
goed liggen:
goed liggen (Q077p Hoeselt),
voorwaarts:
voorwaarts (Q077p Hoeselt)
|
Het kalf ligt goed in de baarmoeder: de voorpoten zullen het eerst naar buiten komen. [N 3A, 51]
I-11
|
19237 |
goed opschieten met zijn werk |
vooruitgaan:
verawt goan (Q077p Hoeselt)
|
goed opschieten met zijn werk [plakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34120 |
goede vleeskoe |
klaskoe:
klasku (Q077p Hoeselt)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
23796 |
goede vrijdag |
goede vrijdag:
goeie vrijdeg (Q077p Hoeselt),
goeiə vrijdəg (Q077p Hoeselt)
|
De vrijdag in de week vóór Pasen, Goede vrijdag [Kaarvriediech]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23792 |
goede week |
goede week:
goei wèèk (Q077p Hoeselt),
goei wêk (Q077p Hoeselt)
|
De week vóór Pasen [gooj week, kaarwèch]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|