18255 |
halsketting |
kettel:
goo kettel (Q077p Hoeselt)
|
Een gouden ketting [ketting, kettel, snoer] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18236 |
halssnoer |
collier (fr.):
koljé (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] || Halssnoer. Aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
33927 |
halster |
halster:
halstǝr (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
Stel van leren riemen - eventueel touwen - of kettingen dat het paard om het hoofd heeft als het niet ingespannen is. Aan de halsterring wordt de lijn of ketting gehecht waarmee het paard in de stal of op de weide wordt vastgebonden of waarmee het wordt geleid. Op sommige plaatsen wordt de term halster ook gebruikt om het Hoofdstel of de Stalband aan te duiden. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2b, 2c; N 13, 18a; N 5 A II, 59e add.; monogr.] || Tuig aan de kop van een os of een stier. [N 3A, 14b; monogr.]
I-10, I-11
|
21541 |
halve frank |
half frankje:
ps. omgespeld volgens Frings.
hāf freŋskə (Q077p Hoeselt),
halve frank:
ps. omgespeld volgens Frings.
hāvə fraŋ (Q077p Hoeselt),
ha͂ve fraŋ (Q077p Hoeselt)
|
oude zilveren munt van 50 centiem [N 21 (1963)] || wit metalen munt van 50 centiem [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21434 |
halve gulden |
halve gulden:
ps. omgespeld volgens Frings.
hāvə gølə (Q077p Hoeselt)
|
halve gulden, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
eerste kwartier:
jöste ketier (Q077p Hoeselt)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25219 |
halve maan, laatste kwartier |
laatste kwartier:
leste ketier (Q077p Hoeselt)
|
schijngestalte van de maan: laatste kwartier [afnemende, donkere maan] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23759 |
halve zondag |
halve zondag:
havə zondəg (Q077p Hoeselt)
|
Een "halve zondag", een feestdag zonder mis, bijvoorbeeld Koninginnedag (planken zondag). [N 96C (1989)]
III-3-3
|
20820 |
ham, hesp |
schink:
sjènk (Q077p Hoeselt),
še.ŋk (Q077p Hoeselt),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
scheuk (Q077p Hoeselt),
schuik (Q077p Hoeselt),
schouder:
van voorpoot
šōər (Q077p Hoeselt),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
schoor (Q077p Hoeselt)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
23461 |
hamer van de klepklok |
hamel:
hōāmel (Q077p Hoeselt)
|
De hamer van een klepklok [trumphamer?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|