18037 |
indigestie (hebben) |
indigestie:
indegeste (Q077p Hoeselt),
èndëzjestë (Q077p Hoeselt),
éndezjeste (Q077p Hoeselt)
|
Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (muik, overetendheid). [N 84 (1981)] || Indigestie: storing van de spijsvertering als gevolg van overlading van de maag, te snel eten (overetendheid, indigestie, maag van streek, muik). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18812 |
informeren (onoverg.) |
zich umhren (du.):
eumhöre (Q077p Hoeselt)
|
inlichtingen inwinnen over iets [zich naar iets erkondigen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17982 |
ingebeelde ziekte |
ingebeelde ziekte:
èngëbèldë zikde (Q077p Hoeselt),
schijnziekte:
sjijnzigde (Q077p Hoeselt)
|
Ingebeelde ziekte (niebekonter, iepreponder, hype). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18849 |
ingetogen |
kalm:
kalm (Q077p Hoeselt)
|
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33017 |
ingezaaid land |
gezaaid:
gǝzɛ̄t (Q077p Hoeselt)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|
25447 |
ingezouten |
gezouten:
gǝzātǝ (Q077p Hoeselt)
|
Dit lemma sluit volledig aan bij het lemma ''het vlees conserveren''. In de Leuvense vragenlijsten 1a-m en 27 werd naar het begrip "ingezouten" gevraagd. Deze twee vragen worden hier als apart lemma gehonoreerd. [L 1a-m; L 27, 40; Veldeke 22, 67]
II-1
|
17909 |
ingieten (met geluid) |
kladderen:
kladdĕre (Q077p Hoeselt),
klotsen:
klotse (Q077p Hoeselt)
|
gieten: Met een zeker geluid water ergens in gieten (patten). [N 84 (1981)] || Met een zeker geluid water ergens in gieten (spetteren, klotsen, klateren, spatten, plonsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
33181 |
ingooien (in een kuiltje) |
gooien:
goi̯ǝ (Q077p Hoeselt)
|
[N 12, 11; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N 12, 14 en 15]
I-5
|
19271 |
ingrijpen |
tussen komen:
teusse kome (Q077p Hoeselt)
|
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34012 |
inhalen |
neven hem doorvaren:
nē̜.vǝn ǝm dø.rvǭ.rǝ (Q077p Hoeselt)
|
Gaan twee karren achter elkaar en gaat de laatste vlugger vooruit dan de eerste, dan zal ze haar voorganger inhalen. [JG 1a, 1b]
I-10
|