23406 |
kaarsenbak |
kaarsenstaander:
kasëstùnnër (Q077p Hoeselt)
|
De houder, waarin brandende kaarsen gezet kunnen worden, meestal voor een heiligenbeeld [kaarsenbak?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19422 |
kaarsendomper |
domper:
doemper (Q077p Hoeselt)
|
Kapje met een steel om een kaarsvlam te doven (dover, domper, domphoorn) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23596 |
kaarsendover |
kaarsendomper:
kasəndoempər (Q077p Hoeselt)
|
De kaarsenaansteker en -dover: een lange stok voorzien van een hoorntje om kaarsen te doven, en een aangehechte wasdraad om kaarsen aan te steken [domper, doofhoedje, kaarsenhoorntje, kaarsenaansteker?] . [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23598 |
kaarsenpit |
wiek:
wiek (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
De katoenen draad in het midden van een kaars [pit, wiek, lemmet?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22505 |
kaarten (ww.) |
tuisen:
tuisë (Q077p Hoeselt),
tö.ysn (Q077p Hoeselt),
/
tuise (Q077p Hoeselt),
[Kaartspelen]
tuische? (Q077p Hoeselt)
|
/ [SND (2006)] || kaarten [RND] || Kaarten (kaartspel). || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
22395 |
kaarten bijnemen |
rapen:
rôpë (Q077p Hoeselt)
|
kaarten bijnemen [rafelen, fretten] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
tuisen:
tuisë (Q077p Hoeselt)
|
kaartspelen voor geld [tuisen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kéés (Q077p Hoeselt),
Verklw. kèskë a-ë kees
kees (Q077p Hoeselt)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
kaasjeskruid:
kęskǝskrǫu̯t (Q077p Hoeselt),
kattekaasjeskruid:
katǝkēskǝskrǫu̯t (Q077p Hoeselt),
kattenkaasjeskruid:
kattekeeskeskrawt (Q077p Hoeselt)
|
kaasjeskruid, groot [DC 52 (1977)] || Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5, III-4-3
|
24442 |
kaasmijt |
made:
moͅi̯ (Q077p Hoeselt)
|
mijt die leeft van (oude) kaas [N 26 (1964)]
III-4-2
|