22622 |
kaatsen |
prikken:
prikə (Q077p Hoeselt),
[Met afbeelding].
prikkë (Q077p Hoeselt),
A lôndinnêer, prins Albert, prins (!) Alice (sôekkërklits = suikerboon).
prikkë (Q077p Hoeselt)
|
Balwerpen tegen de muur. || kaatsen [RND] || Kinderspel: bal tegen de muur werpen en opvangen.
III-3-2
|
20628 |
kabeljauw |
kabeljauw:
kabbëljau (Q077p Hoeselt)
|
kabeljauw
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
kaboutertje:
ee kabouterke (Q077p Hoeselt)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stuoͅf (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
stu̯of (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)]
III-2-1
|
19733 |
kachelpijp |
buis:
baus (Q077p Hoeselt),
stoofbuis:
stwofbaus (Q077p Hoeselt)
|
kachelpijp
III-2-1
|
24296 |
kadaver |
dood beest:
doj bees (Q077p Hoeselt),
kreng:
krɛŋ (Q077p Hoeselt)
|
Dood beest. [N 38, 20] || Hoe noemt u het lijk van een dier (kadaver, lijk, dood-beest) [N 83 (1981)]
I-11, III-4-2
|
21191 |
kade |
kaai:
kaai (Q077p Hoeselt)
|
de walkant langs een vaarwater of haven waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen [kade, kaai, ka, lossing] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
22227 |
kaf |
kaf:
kǭf (Q077p Hoeselt)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafstal:
kǭfstal (Q077p Hoeselt)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
32561 |
kafmand |
kafkerb:
kǭfkɛrǝp (Q077p Hoeselt)
|
Grote mand, waarin na het dorsen het kaf werd verzameld. De kafmand werd ook gebruikt om het kaf naar de schuur te brengen. Volgens de informant uit Sittard (Q 20) werd dit, gemengd met ander voer, gebruikt als voedsel voor paarden. [N 20, 50; N 40, 95; N 40, 105; monogr.]
II-12
|