e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kauwgum leur: leur (Hoeselt) kauwgom III-2-3
kazuifel kazuifel: enne kasuifel (Hoeselt), kassuifəl (Hoeselt) Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)] III-3-3
keel keel: kē̜ǝl (Hoeselt), strot: struǝ.t (Hoeselt) Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29] I-9
keel, strot strot: struut (Hoeselt) strot [RND] III-1-1
keelgat keelkot: kêlkoet (Hoeselt), strot: strwot (Hoeselt) Keelgat (keelkoet, keelluik, strot). [N 109 (2001)] III-1-1
keelpijn keelpijn: kɛ:lpɛ.in (Hoeselt) keelpijn [RND] III-1-2
keep kweker: kweekër (Hoeselt) keepvink III-4-1
keerstrook, wendakker voordel: vi̯ø̜.dǝl (Hoeselt) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
keffen keffen: keffe (Hoeselt, ... ), keffen (Hoeselt, ... ) Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)] || keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)] III-2-1
kegelbaan kegelbaan: kégëlbôon (Hoeselt) Kegelbaan. III-3-2