18000 |
kippenvel |
hennenvel:
hinnevel (Q077p Hoeselt)
|
Kippenvel (kippenvel, hoenderhuid, kiekenvel, hennenpokken). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33405 |
kippenzolder, polder |
hennenpolder:
hinǝpǫlǝr (Q077p Hoeselt),
polder:
pǫlǝr (Q077p Hoeselt)
|
Een met latten of vlechtwerk afgezonderd gedeelte van de zolderruimte in de stal dat dient als slaapplaats voor de kippen. De kippen verblijven dan niet in een apart hok. Zie de toelichting bij het lemma "kippenhok" (2.5.1) voor het verband tussen dat en het onderhavige lemma. Hier staan met name de polder-opgaven met de betekenis van "kippenverblijf" bij elkaar. In de toegevoegde betekeniskaart wordt polder in de betekenis "kippenhok" afgezet tegen polder met de betekenis "kippenrek"; vergelijk ''wnt xii.2 sub polder ii'' en zie het lemma "kippenrek, hoenderrek" (2.5.4). De kaart is getekend met behulp van alleen het mondeling verzamelde materiaal. Zie ook afbeelding 11 bij het lemma "kippenhok" (2.5.1). [A 48, 17 en 17a; N 4A, 13d; add. uit het materiaal van lemma 2.5.1: N 5, 93 en 99; N 19, 31; JG 1a, 1b en 1c; A 10, 9h; A 48, 16a; L B2, 283; L 5, 53; L 38, 30; monogr.]
I-6
|
19254 |
klaarkomen |
vaardigkomen:
vjèrrech kôme (Q077p Hoeselt)
|
gereedkomen met wat men te verrichten heeft [geraken, klaarkomen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21802 |
klagen |
lamenteren (<fr.):
lammetjèrre (Q077p Hoeselt)
|
droefheid en pijn door woorden te kennen geven, zich uitlaten over iets verdrietelijks [klagen, murmereken, kuimen, parmenteren, bulken, balken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
34158 |
klam trekken |
trekken:
trękǝ (Q077p Hoeselt)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
24989 |
klam, klef |
klam:
klamp (Q077p Hoeselt)
|
vochtig aanvoelend en enigszins plakkend, gezegd van zaken die van nature droog zijn maar waartegen zich vocht heeft vastgezet [klam, klammig, nes, klef, nesk, wak, week] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34159 |
klamvaars |
trekvaars:
trękvi̯ǫs (Q077p Hoeselt)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
23477 |
klank van een klok |
klank:
klank (Q077p Hoeselt)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23181 |
klappertje |
percussietje:
Alleen èn hët speelgoedfëbrik koi dat nog të zien krijgë: Alleen in het speelgoedmuseum kun je dat nog zien.
përkuskës (Q077p Hoeselt),
Sub perkusse: Men zegt ke(r)mosskes (Hasselt) - pestöngskes (Tongeren) - perkuskes (Hoeselt) - pistongskes (Kortrijk) - plotten (Rijkhoven).
perkuskes (Q077p Hoeselt)
|
Klappertjes. || Knallertjes voor speelgoedrevolver.
III-3-2
|
24858 |
klaproos |
kolbloem:
kolbloem (Q077p Hoeselt),
kolblôemme (Q077p Hoeselt),
kǫlblum (Q077p Hoeselt),
2x
kolbloem (Q077p Hoeselt)
|
klaproos [ZND 01 (1922)] || klaprozen || Papaver rhoeas L. Een tot 60 cm hoge, behaarde plant. De uit vier losse kroonbladeren bestaande bloem is vuurrood en aan de voet vaak zwart gevlekt. De zaaddoos is kaal, bijna eivormig, met donkere stempels in een radvormig figuur. De klaproos komt voor in en bij korenvelden op zwaardere grondsoorten, langs wegen, dijken en op ruigten en bloeit van mei tot juli. Bij de benamingen treedt wel verwarring op met de veel grotere en hogere (60 tot 120 cm) slaapbol (Papaver somniferum L.), die tot hetzelfde geslacht behoort. Dit geldt vooral voor de typen met maan-, slaap-, heul- en olie-. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [A 13, 13; L 1, a-m; L 1u, 125; L 15, 9; S 18; monogr.]
I-5, III-4-3
|