22377 |
kleppers |
kleppers:
kleppër (Q077p Hoeselt),
Op poszùttërëg gon dë kleppërs van deur tot deur vùr pos-eer: Op paaszaterdag gaan de misdienaars van deur tot deur om paaseieren op te halen.
kleppër (Q077p Hoeselt)
|
elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker] [N 112 (2006)] || Houten klepstel.
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
sausen:
Van Dale: sauzen, zie sausen.
sâze (Q077p Hoeselt),
zeveren:
hé zevert (Q077p Hoeselt),
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zwetse (Q077p Hoeselt)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)] || praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
bazelen:
bäzelt (Q077p Hoeselt)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klasoor:
klazōr (Q077p Hoeselt)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
marktwijf:
iets beters
mert wijf (Q077p Hoeselt),
viswijf:
vèswijf (Q077p Hoeselt),
zaagkont:
volksmond
zaagkont (Q077p Hoeselt)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
26570 |
kleurstof |
waterverf:
wǫtǝrvɛrǝf (Q077p Hoeselt)
|
Kleurstof die wordt gebruikt bij het rijen. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛscherprijɛ. In dit lemma zijn de verschillende kleurstoffen bijeengeplaatst die door de molenaar worden gebruikt. Waterverf wordt toegepast, omdat dit weer gemakkelijk van de steen verwijderd kan worden. Op deze wijze vermijdt men problemen bij de volgende onderhoudsbeurt: alle verf moet dan verdwenen zijn. De term doodskop wordt in Q 88 gebruikt voor ø̄menieø̄.' [Coe 168 add.; Grof 202]
II-3
|
17893 |
klieven |
klieven:
klieve (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
klievë (Q077p Hoeselt)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)] || Vaneen scheiden (klieven, kloven, splijten, splitsen, (scheiden))\\ [N 108 (2001)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
klimop:
klimop (Q077p Hoeselt),
-
klimop (Q077p Hoeselt)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)] || klimop [DC 68 (1993)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
klinken:
klinke (Q077p Hoeselt),
klénke (Q077p Hoeselt)
|
klinken: Een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawetteren). [N 84 (1981)] || Klinken: een goed hoorbaar, luid of helder geluid voortbrengen (klinken, luiden, klabetteren, klawettern) [N 108 (2001)]
III-1-1
|
31497 |
klinknagel |
rivet:
rivęt (Q077p Hoeselt),
rǝvęt (Q077p Hoeselt)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|