34183 |
koe die pas gekalfd heeft |
vaars:
vjǫǝs (Q077p Hoeselt),
vjɛs (Q077p Hoeselt)
|
Voor een aantal varianten van vaars zou men kunnen denken aan een woord vers. Het wnt (xx-1, blz. 2125) vermeldt ''vers'' in de betekenis van "jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft" (wnt xviii, blz. 72). Het onderscheid tussen vers- en vaarsvarianten is niet altijd even duidelijk. Daarom is er gekozen voor één woordtype vaars.' [A 4, 16; L 20, 16]
I-11
|
34068 |
koe die tweemaal heeft gekalfd |
tweedeling:
twēdǝleŋ (Q077p Hoeselt),
twēdǝlē̜ŋ (Q077p Hoeselt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) resp. (kalf) de lemmata ''koe'' (3.3.1) en ''kalf'' (3.1.1). [N 3A, 26a; N C, 14b]
I-11
|
34126 |
koe met gebogen, opgezette rug |
kruif:
kruf (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 145c]
I-11
|
34124 |
koe met hellend kruis |
hangkont:
haŋkǫnt (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 145a; monogr.]
I-11
|
34121 |
koe met lange poten |
hoge koe:
hōx ku (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 142a]
I-11
|
34045 |
koe met rode vlek op de poot |
vlekpoot:
vlękpōt (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 138]
I-11
|
34125 |
koe met slappe, doorgezakte rug |
zadelrug:
zǫi̯ǝlrex (Q077p Hoeselt),
zǫi̯ǝlrø̄x (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 145b]
I-11
|
34123 |
koe met ver uitspringende hielen |
hakkenschijter:
hakǝšęi̯tǝr (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 144b]
I-11
|
34044 |
koe met witte vlek of streep op het voorhoofd |
bles:
blęs (Q077p Hoeselt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 135a; N 3A, 136a]
I-11
|
34213 |
koeherder |
koeherd:
kujɛt (Q077p Hoeselt),
kūjø̜t (Q077p Hoeselt),
koejongen:
kūjǫŋ (Q077p Hoeselt)
|
Zie ook het lemma ''koewachter, veeknecht'' (1.3.14) in wld I.6, blz. 23-25. [N 3A, 12b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|