19314 |
kwaadspreekster |
kwaaitong:
koj tong (Q077p Hoeselt)
|
een vrouw die graag kwaad spreekt [kwadetong, vuiletong, kommeer, blameer, klapei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18981 |
kwaadspreker |
kwaaitong:
koj tong (Q077p Hoeselt)
|
iemand die altijd kwaad spreekt van anderen [insteker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17983 |
kwaal |
kwaal:
kwôol (Q077p Hoeselt),
slepende ziekte:
slöpende zikte (Q077p Hoeselt)
|
Kwaal: langdurige of telkens terugkerende ziekte (kwaal, klets, muik). [N 107 (2001)], [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24341 |
kwaken |
kwaken:
kwâke (Q077p Hoeselt)
|
Hoe noemt u een kwakend geluid maken, gezegd van kikkers (kwaken) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
18156 |
kwakzalver |
kwakzalver:
kwakzalver (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
kwakzalvër (Q077p Hoeselt)
|
Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (charlatan, plak, polak, kwakkelaar, waterziender, pisdokter, kwakzalver). [N 84 (1981)] || Kwakzalver: iemand die onbevoegd de geneeskunde beoefent en vaak nutteloze dingen, middelen tegen alle mogelijke ziektes verkoopt (kwakzalver, kwakkelaar, pisdokter, wonderdokter, charlatan, polak). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20875 |
kwark |
fluitkaas:
fleutkees (Q077p Hoeselt)
|
platte kaas
III-2-3
|
24201 |
kwartel |
kwartel:
Frings
kwatəl (Q077p Hoeselt)
|
kwartel (18 kleine uitgave van patrijs [098], wat anders gekleurd en nu veel zeldzamer; zomervogel; vroeger erg geliefd vanwege de roep [kwik, wik-wik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24202 |
kwartelkoning |
kwartel:
Frings
kwatəl (Q077p Hoeselt)
|
kwartelkoning (27 ook alleen te horen; s zomers; in grote weiland; tegen de avond en s nachts; zeldzaam; roep [rrerrrp, rrerrrp] of er over een kam wordt gestreken [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21419 |
kwartje |
kwartje:
ps. omgespeld volgens Frings.
kwartsə (Q077p Hoeselt)
|
kwartje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
18244 |
kwastje aan een halsketting |
trosje:
treuskes (Q077p Hoeselt)
|
gouden kwastjes aan een halsketting [trosjes] [N 86 (1981)]
III-1-3
|