e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leeg, niets bevattend leeg: ljêch (Hoeselt), verlaten (ruimte): verleutte (Hoeselt) niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)] III-4-4
leeglopen leeg zijn: lēǝx ˲zen (Hoeselt), leeglopen: lęjxlōpǝ (Hoeselt) Het over elkaar gaan van de molenstenen zonder graan. De stenen kunnen dan sneller gaan draaien waardoor het gevaar ontstaat dat de molen heet loopt. [N O, 34o; Vds 116; Jan 260; Coe 142; Grof 167; N O, 36e] II-3
leegloper leegloper: ljech löper (Hoeselt) een persoon die zonder iets te verrichten en zonder bezigheden rondloopt [leuteraar, leegloper] [N 85 (1981)] III-1-4
leep, doortrapt leep: liep (Hoeselt) zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt] [N 85 (1981)] III-1-4
leerling schoolkind: sjwolként (Hoeselt) de persoon [meestal een kind] dat onderwijs krijgt [leerder, leer] [N 90 (1982)] III-3-1
leeuw leeuw: leef (Hoeselt), ne leehf (Hoeselt) leeuw [GTRP (1980-1995)] || Leeuw. III-3-2
leeuwenbek gaapmuiltje: gôopmùlkës (Hoeselt), leeuwenmuiltje: -  leeuwenmelke (Hoeselt) grote leeuwebek [ZND 40 (1942)] || leeuwebekjes III-4-3
lege eerste koe lege eersteling: li̯ęxǝ i̯ǫstǝleŋ (Hoeselt), muntig (bijvgl. nmw.): møntǝx (Hoeselt) Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.] I-11
legnest legnest: lē̜ ̞xnē̜ ̞s (Hoeselt), nest: nęs (Hoeselt) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei(en) lei(en): lei, leie (Hoeselt), lei, leijë (Hoeselt) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3