34137 |
loeien van de koe van pijn |
kuimen:
kø̜u̯mǝ (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 5e]
I-11
|
33965 |
loenje |
toom:
tō.m (Q077p Hoeselt)
|
Dubbele band die aan weerszijden van het bit vastgemaakt is, maar slechts tot achter de nek van het paard reikt (cf. definitie van lemma Teugel). Achter aan deze riem is het kordeel vastgemaakt. [JG 1b; N 13, 31]
I-10
|
17721 |
loeren |
loeren:
loere (Q077p Hoeselt)
|
Loeren (lonken, loensen). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
23311 |
lof |
lof:
lof (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
ət luf (Q077p Hoeselt)
|
het lof [RND] || Het lof, de kerkdienst met uitstelling van het Allerheiligste, gehouden op zondagmiddag, soms op zaterdagavond [lof, laof, zeëje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23663 |
lof met processie |
processie (<lat.) rond de kerk:
de persêsse ront de kerk (Q077p Hoeselt)
|
Lof met processie (rondom de kerk of over het kerkplein of kerkhof) op de eerste zondag van de maand. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30081 |
loodplank |
loodplank:
lōtplaŋk (Q077p Hoeselt)
|
Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Zie ook afb. 30. De loodplank werd als volgt vervaardigd. In een rechthoekig houten bord sloeg men aan de bovenkant, in het midden, een haak. Vanuit die haak werd een loodlijn getrokken naar de onderzijde van het bord. Aan de haak werd een touw met ijzeren gewichtje (vgl. het schietlood) bevestigd. Als men wilde controleren of een muur waterpas was, werd de loodplank er bovenop geplaatst. Wanneer het gewicht ten opzichte van de streep naar links of rechts uitweek, was de muur niet horizontaal. Naast de vierkante loodplank kende men ook een driehoekig model. [N 30, 12c; monogr.]
II-9
|
25930 |
loodzegeltje |
loodje:
lő̜wtšǝ (Q077p Hoeselt)
|
Loodzegeltje waarmee de molen in oorlogstijd afgesloten werd. Zie ook het lemma ɛmaalvergunningɛ.' [Grof 297]
II-3
|
24846 |
loof |
loof:
loof (Q077p Hoeselt)
|
De bladeren van een boom samen (loof, lover). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33250 |
loof van de bieten afplukken |
afbladeren:
ǭfblø̜̄rǝ (Q077p Hoeselt)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
21686 |
loon |
daghuur:
ps. omgespeld volgens Frings.
doͅxhūr (Q077p Hoeselt)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|