25165 |
maansverduistering |
maaneclips:
moeôneklips (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
mwoneclipse (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
eclips (van de maan) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|
17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
mjùnkë (Q077p Hoeselt)
|
Maantje: lichter gekleurd gedeelte onder aan de vingernagels (maantje, reem) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33107 |
maat houden bij het dorsen |
slaghouden:
šlǭ.xhā.gǝ (Q077p Hoeselt)
|
Wanneer men met meer dan één man dorst, moet men goed de maat houden; zie ook de algemene toelichting bij deze paragraaf. In dit lemma staan de benamingen voor dit houden van de juiste maat bijeen. De uitdrukking boekweit dorsen, of beter: boekweitkoek dorsen of - slaan (en heteroniemen, zie het lemma ''boekweit'', 1.2.10) betekent doorgaans: "ritmisch, op maat dorsen"; de term is een onomatopee. Soms ook betekent de uitdrukking dat alle dorsers tegelijk slaan ten teken dat het dorsen klaar is. In L 326 merkt de zegsman opdat deze uitdrukking "verkeerd dorsen" betekent. Trompen is wel de benaming voor het ritmisch luiden van de kerkklok; vergelijk ook het type luiden zelf. Voor de fonetische documentatie van het woord [dorsen], zie het lemma ''dorsen'' (6.1.1).' [N 14, 12 en 14b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
mwot (Q077p Hoeselt)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29810 |
machinale steen |
gepreste brik:
gǝprę ̞stǝ brek (Q077p Hoeselt)
|
Machinaal gevormde baksteen. [N 30, 54f]
II-8
|
24879 |
madeliefje |
grasbloemetje:
-
groisblumke (Q077p Hoeselt),
grasbloempje:
grǭsblymkǝ (Q077p Hoeselt),
meizoetje:
meezuutjës (Q077p Hoeselt)
|
Bellis perennis L. Een zeer algemeen voorkomend plantje met losse witte bloempjes, die aan de uiteinden paarsrood kunnen aanlopen, met een geel hartje. Het komt voor in weilanden, op gazons en in bermen en bloeit bijna het hele jaar door, vooral van april tot september. Het varieert in hoogte van 5 tot 15 cm en wordt ook vaak meizoentje genoemd. Door de onzekere etymologie van het woord meizoentje, waarin mei- oorspronkelijk vermoedelijk eerder "weide" dan "mei(maand)" betekent, met zijn vele (volksetymologische) vervormingen, is de onderverdeling van de verschillende typen zeer globaal gehouden. Invoeging van -l- (en -r-) komt voor onder meibloempje en meizoetje; de betrokken varianten staan telkens achteraan in de behandeling van de woordtypen; molenzoetje is echter apart gehouden. [A 17, 1a; A 49B, 1a; L 40, 81; monogr.] || madeliefje [ZND 40 (1942)] || madeliefjes
I-5, III-4-3
|
17554 |
mager |
mager:
moager (Q077p Hoeselt),
zo mager als een doorn:
dwon = doorn.
zo moager as ennen dwon (Q077p Hoeselt)
|
Mager (schrepel, schraal). [N 109 (2001)] || mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-1-1, III-2-3
|
34128 |
mager kalf |
hondje:
hyntšǝ (Q077p Hoeselt),
mager kalfje:
mǫgǝr kē̜fkǝ (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 147b]
I-11
|
17555 |
mager worden |
mager worden:
moager wjeun (Q077p Hoeselt),
mōāger wjèn (Q077p Hoeselt)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)] || Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
34127 |
magere koe |
kapstok:
kapstǫk (Q077p Hoeselt),
schrank:
šraŋk (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 147a]
I-11
|