24421 |
meelmijt |
meelmade:
mēͅlmoͅi̯ (Q077p Hoeselt)
|
mijt die in vochtig meel leeft [N 26 (1964)]
III-4-2
|
26516 |
meelpijp, meelgoot |
meelpijp:
[meel]pęǝp (Q077p Hoeselt),
[meel]pɛǝp (Q077p Hoeselt),
pijp:
pęep (Q077p Hoeselt)
|
De pijp of goot onder de molenstenen waardoor het meel naar beneden komt. Zie ook afb. 83 en 84. Het woorddeel ømeelŋ- is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛmeelɛ.' [N O, 24a; A 42A, 40; N D, 23; Sche 55; Vds 159; Jan 167; Coe 152; Grof 176; monogr.]
II-3
|
33150 |
meelschepje |
meelschoep:
mē̜lšup (Q077p Hoeselt),
schupper:
šøpǝr (Q077p Hoeselt)
|
Een houten vat voorzien van een steel dat diende om droog meel te scheppen. Vergelijk de lemma''s ''graanschop, schepschop'' (6.3.13) en ''graanschep'' (6.3.15). [N 18, 9b]
I-4
|
24422 |
meelworm, larve van de meeltor |
meelworm:
mēͅlwøͅrm (Q077p Hoeselt)
|
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
26621 |
meelwormen |
wormen:
wø̜rm (Q077p Hoeselt)
|
Kevers waarvan het masker meelworm heet en in meel, graan en brood leeft. Zie ook de lemmata ɛmeelwormɛ en ɛbakkerstorɛ in wld II.1, pag. 64. Volgens de invuller uit P 176 werden de meelwormen niet altijd als een plaag beschouwd. Vroeger werden ze zelfs met behulp van beenmerg gekweekt. Meelwormen zijn immers een geliefd vogelvoer -Groffils, pag. 173.' [Grof 181]
II-3
|
34229 |
meer melk gaan geven |
bijkomen:
bē̜i̯kōmǝ (Q077p Hoeselt),
bęi̯kōmǝ (Q077p Hoeselt)
|
[N 3A, 68]
I-11
|
20407 |
meerderjarig |
meerderjarig:
meerderjeurich (Q077p Hoeselt),
mondig:
meunnich (Q077p Hoeselt)
|
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23583 |
meerstemmige mis |
gezongen mis:
gəzongə mès (Q077p Hoeselt)
|
Een meerstemmige mis, muziekmis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21273 |
meester |
meester:
he hild vijl van Voader en Moeder, van Pa en Ma, van nonk en tant, van de Meester en de geboere, van de sjrijnwerker (Q077p Hoeselt),
mēstər (Q077p Hoeselt)
|
(school)meester [RND] || Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)]
III-3-1
|
22496 |
meetje steken |
kramschieten:
kramsjietë (Q077p Hoeselt),
litsen:
litsë (Q077p Hoeselt),
[Met afbeelding litse: meetje schieten].
litsë (Q077p Hoeselt),
Op de verharde grond wordt een streep (meet) getrokken van ongeveer 50 cm. Op ongeveer 5 meter van deze lijn wordt een werplijn getrokken die door de werpers niet mag overschreden worden. De spelers werpen om beurt met een steekworp hun muntstukken naar de meet. Het is de bedoeling de muntstukken (elk 5) zo dicht mogelijk op de meet te werpen. Men mag ook het muntstuk van de tegenpartij trachten van de lijn te schieten. Na elk vijf worpen [sic] kijkt men wie het dichtst bij de streep ligt. Hij is de winnaar en heeft 1 punt gescoord. Nu kan het spel herbeginnen.
litsë (Q077p Hoeselt)
|
het spel waarbij men centen werpt in een bepald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken] [N 112 (2006)] || Kinderspel; met munten beurtelings werpen naar streep. || Meetje schieten.
III-3-2
|