e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
meisjespantalon met kanten pijpen broek: bruk (Hoeselt) meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)] III-1-3
mekkeren bleten: blē̜tǝ (Hoeselt), meuken: mø̄kǝ (Hoeselt) Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.] I-12
melaatsheid lepra: lepra (Hoeselt), melaats: melaats (Hoeselt) Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)] || Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lepra, melaats, lazerij). [N 107 (2001)] III-1-2
melganzevoet grijskruid: grɛi̯.skrǫu̯ǝ.t (Hoeselt) Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.] I-5
melig meelachtig: mêlêtich (Hoeselt) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] III-2-3
melk melk: mē.lǝk (Hoeselt), mɛ.lǝk (Hoeselt), mɛlǝk (Hoeselt) De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.] I-11
melkaders melkaderen: męlǝkǫi̯ǝr (Hoeselt), melkaders: mē̜lkǫi̯ǝrs (Hoeselt) De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a] I-11
melkafromer afromer: ǭfrø̄mǝr (Hoeselt), melkmachine: mɛlkmǝšin (Hoeselt), ontromer: ontrōmǝr (Hoeselt) De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.] I-11
melkboer melkboer: miləkbu:r (Hoeselt) melkboer [RND] III-3-1
melkdistel dauwdissel: dauwdissel (Hoeselt), dauwdistel: dauwdissel (Hoeselt, ... ) [ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)] I-7, III-4-3