18637 |
meisjespantalon met kanten pijpen |
broek:
bruk (Q077p Hoeselt)
|
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34454 |
mekkeren |
bleten:
blē̜tǝ (Q077p Hoeselt),
meuken:
mø̄kǝ (Q077p Hoeselt)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van de geit. [N 19, 76b; monogr.]
I-12
|
18125 |
melaatsheid |
lepra:
lepra (Q077p Hoeselt),
melaats:
melaats (Q077p Hoeselt)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij). [N 84 (1981)] || Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lepra, melaats, lazerij). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33294 |
melganzevoet |
grijskruid:
grɛi̯.skrǫu̯ǝ.t (Q077p Hoeselt)
|
Chenopodium album L. Zeer algemeen voorkomend onkruid op braakliggend land en bouwland, vooral bij sterke bemesting, en met name ook waar pulpkuilen gestaan hebben. Het heeft witte bloemtrosjes, die van juli tot de herfst bloeien, en bladeren die van boven dof en van onder wit-melig zijn. De hoogte varieert van 15 tot 120 cm. [JG 1a, 1b; A 60A, 83; monogr.]
I-5
|
20970 |
melig |
meelachtig:
mêlêtich (Q077p Hoeselt)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
34237 |
melk |
melk:
mē.lǝk (Q077p Hoeselt),
mɛ.lǝk (Q077p Hoeselt),
mɛlǝk (Q077p Hoeselt)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34095 |
melkaders |
melkaderen:
męlǝkǫi̯ǝr (Q077p Hoeselt),
melkaders:
mē̜lkǫi̯ǝrs (Q077p Hoeselt)
|
De aders langs de buik naar de uier. [N 3A, 118a]
I-11
|
34246 |
melkafromer |
afromer:
ǭfrø̄mǝr (Q077p Hoeselt),
melkmachine:
mɛlkmǝšin (Q077p Hoeselt),
ontromer:
ontrōmǝr (Q077p Hoeselt)
|
De afromer scheidt de roomlaag van de melk. Dit scheiden kan gebeuren door een grote schuimspaan of een houten lepel te gebruiken. Met een houten latje kan men room tegenhouden, terwijl de ontroomde melk door de tuit van de in schuine stand gehouden plateel of teil vloeit. Men kan de room eenvoudig met een vinger wegdoen of men kan die wegblazen. Moderner is de scheiding van room en melk met een melkmachine of centrifuge. [N 12, 57 en 58; JG 1a, 1b; A 23, 3; monogr.]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melkboer:
miləkbu:r (Q077p Hoeselt)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
24808 |
melkdistel |
dauwdissel:
dauwdissel (Q077p Hoeselt),
dauwdistel:
dauwdissel (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
[ZND 01 a-m (1922)]melkdistel [ZND 01 (1922)] || Zachte melkdistel (voor konijnen) [ZND 23 (1937)]
I-7, III-4-3
|