25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
millemeter (Q077p Hoeselt)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
(enk)
meltkau̯l (Q077p Hoeselt)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
milt:
melt (Q077p Hoeselt),
miltvuur:
meltvȳr (Q077p Hoeselt)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
20285 |
min, voedster |
min:
?
min (Q077p Hoeselt),
voedster:
voedster (Q077p Hoeselt)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19360 |
minachten; minachtend |
zijn neus optrekken:
z⁄n noas optrekke (Q077p Hoeselt)
|
blijk gevend van minachting, met minachting [afhoudig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20460 |
minnaar |
aanhouder:
oan hâger (Q077p Hoeselt),
ôonhágër (Q077p Hoeselt),
bijzit:
de bijzit (Q077p Hoeselt)
|
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
bijzit:
bijzit (Q077p Hoeselt)
|
een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
mirakel (<fr.):
mërôkël (Q077p Hoeselt),
wonder:
wonnër (Q077p Hoeselt)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23304 |
mis |
mis:
mès (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
De Eucharistieviering, de H. Mis [de mis, de mès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23523 |
mis met drie heren |
drieherenmis:
drijhérə-mès (Q077p Hoeselt),
mis met drie heren:
mès met dry hére (Q077p Hoeselt)
|
Een plechtige H. Mis waarin een celebrant, een dialen en een subdiaken voorgaan [drieherige mis?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|