e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
belastingbiljet contributiebrief: kontrebūssebrief (Hoeselt) het biljet waarop vermeld staat hoeveel belasting iemand moet betalen [lastenbrief, brandbrief, binnenboek] [N 90 (1982)] III-3-1
bellefleur bellefleur: bellefleur (Hoeselt), keulemannetje: kjùllëmenkës (Hoeselt), schaapsneus: sjwopsnôzë (Hoeselt) appelsoort: keuleman || bellefleur I-7
bellen aan het haam belletjes: bɛlǝkǝs (Hoeselt) Aan het haam zijn wel eens bellen bevestigd, waarvan er soms meerdere een krans kunnen vormen. Kloters zijn grote, ronde, koperen of bronzen bellen. Rongeltjes bestaan uit een krans van zeven tot acht kleine belletjes in verschillende tonen. [JG 1d; N 13, 14; monogr.] I-10
bellen aan het hoofdstel belletjes: bɛlǝkǝs (Hoeselt) Soms kunnen er aan een hoofdstel bellen bevestigd worden, maar meestal gebeurt dat niet bij boerenpaarden. [N 13, 39] I-10
belofte belofte: bëlwof (Hoeselt) Een belofte. [N 96D (1989)] III-3-3
belofte niet houden zijn woord niet houden: ze wot nie hâge (Hoeselt) een belofte niet houden [beenschijten, zijn woord intrekken, belezen] [N 85 (1981)] III-3-1
beloken pasen beloken pasen: blokke paossən (Hoeselt), blokke posse (Hoeselt), blokke pŏsse (Hoeselt), blouke poesse (Hoeselt) Beloken Pasen (zondag na Pasen). [ZND 17 (1935)] || De eerste zondag na Pasen, Beloken Pasen, de laatste dag dat men zijn Paasplicht kon vervullen [gebroke Paose, Wiesse Zóndiech]. [N 96C (1989)] III-3-3
beloven beloven: bëlwovvë (Hoeselt) beloven [gelaove, belaove] [N 96D (1989)] III-3-1
bemesten mesten: męsǝ (Hoeselt) De in dit lemma opgenomen woorden betekenen "mest in het land doen, het land vruchtbaar maken met stalmest". Ze worden doorgaans gebruikt in combinatie met "akker", "(stuk) land" e.d., ook al is dit object - behoudens een enkele uitzondering - bij de onderstaande woordtypen er niet bij vermeld. Voor mesten in de zin van "mest naar het land brengen" en "mest over het land uitspreiden" zie men de lemmata mest uitrijden en mest verspreiden. [JG 1a + 1b; N 11, 14; N 11A, 1; L 1a -m; L 31, 18; S 23; mongr.] I-1
benauwd en vochtig weer benauwd (weer): benaad (Hoeselt), benaat  benāt (Hoeselt), bənat (Hoeselt), laf (weer): laf (Hoeselt), mottig (weer): mottig  moͅtəx (Hoeselt), wasselijk: wesselijk  wēͅssələk (Hoeselt) drukkend warm, gezegd van het weer [zwoel, mof, zoel, flauw, smoel] [N 81 (1980)] || lucht bij vochtig en warm zomerweer [graslucht] [N 22 (1963)] || warm, benauwd en vochtig weer (in de zomer) [bederfelijk, voos, smoel, zoel, zuul, broejerig, luimerig, mottig, moddelwarm, zomig] [N 22 (1963)] || zwoel [ZND 08 (1925)] III-4-4