e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
natuursteen franse steen: franse steen (Hoeselt), natuursteen: natȳrstēǝn (Hoeselt) Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i] II-3
nauw, eng eng: éng (Hoeselt) klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)] III-4-4
nauwgezet; nauwgezet persoon correct: krek (Hoeselt), correcte, een -: tiz ənə krékkə (Hoeselt) Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)] III-1-4
navel buiknagel: bawknoagel (Hoeselt) Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)] III-1-1
navelbandje nagelwindseltje: nogəlwenzəlkə (Hoeselt) navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)] III-2-2
nazaat nakomeling: nwokomelénge (Hoeselt) de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)] III-2-2
neet, luizenei neet: nīt (Hoeselt) neet, luizenei [N 26 (1964)] III-4-2
negenoog negenoog: nöge-ooch (Hoeselt) Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)] III-1-2
neger neger: neger (Hoeselt), zwarte, een -: në zwattë (Hoeselt), në zwattë négër (Hoeselt) neger [N 102 (1998)] III-3-1
nek nak: nak (Hoeselt), nek: nak (Hoeselt, ... ) Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b] I-9, III-1-1