26442 |
natuursteen |
franse steen:
franse steen (Q077p Hoeselt),
natuursteen:
natȳrstēǝn (Q077p Hoeselt)
|
Molensteen vervaardigd uit natuursteen. De natuursteen is in het algemeen afkomstig uit steengroeven van het Duitse Eifelgebergte. Het betreft een zeer poreuze lavasteen die een groot snijdend vermogen heeft en dus uitermate geschikt is voor het malen van tarwe en rogge. De steen is echter snel afgesleten en moet zeer vaak gescherpt worden. Het woordtype franse steen, eigenlijk een kunststeen, is in dit lemma opgenomen omdat de betreffende molenaars ook deze steen als een natuursteen beschouwen. Hetzelfde geldt voor de woordtypen gegoten steen (l 372), ceramieksteen (Q 83), engelse steen (P 176), halfengelse (Q 112) en blauwe engelse (steen) (l 370). De drie laatstgenoemde woordtypen zijn benamingen voor een verbeterde soort Franse steen, vervaardigd van hardere zoetwaterkwarts, die naar Engeland werd geëxporteerd. De halfengelse steen houdt wat hardheid betreft het midden tussen een Franse steen en een Engelse steen. [N O, 17e; Vds 182; Jan 174; Coe 117; Grof 139; N D, 5; N O, 17h; N O, 17i]
II-3
|
25012 |
nauw, eng |
eng:
éng (Q077p Hoeselt)
|
klein van in- of doorgang, niet wijd, met weinig ruimte [bekremmeld, eng, strang, nauw] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18909 |
nauwgezet; nauwgezet persoon |
correct:
krek (Q077p Hoeselt),
correcte, een -:
tiz ənə krékkə (Q077p Hoeselt)
|
Hij is op zijn punt - sekuur (a.gezegd v.e. persoon; b.v.e. werk) [RND] || met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17766 |
navel |
buiknagel:
bawknoagel (Q077p Hoeselt)
|
Navel: het litteken van de navelstreng midden op de buik (nakker, nagel, navel). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
20282 |
navelbandje |
nagelwindseltje:
nogəlwenzəlkə (Q077p Hoeselt)
|
navelbandje [nagelbendje] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20326 |
nazaat |
nakomeling:
nwokomelénge (Q077p Hoeselt)
|
de gezamenlijke afstammelingen van een gemeenschappelijke stamvader, geslacht [natie, familie] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nīt (Q077p Hoeselt)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18042 |
negenoog |
negenoog:
nöge-ooch (Q077p Hoeselt)
|
Negenoog: kwaadaardige steenpuist omgeven door andere steenpuisten die ineen vloeien (negenoog, negenoger, kwader). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21475 |
neger |
neger:
neger (Q077p Hoeselt),
zwarte, een -:
në zwattë (Q077p Hoeselt),
në zwattë négër (Q077p Hoeselt)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
nak:
nak (Q077p Hoeselt),
nek:
nak (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|