23408 |
offerblok |
offerblok:
offerblok (Q077p Hoeselt),
offërblok (Q077p Hoeselt)
|
Het metalen (vroeger houten) kastje, aangebracht bij de kerkuitgan(en) en/of bij een heiligenbeeld, waarin men geld kan deponeren [godsblik, offerstok, offerblok, offerbus, offerkist?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23639 |
offergang |
offergang:
offərgang (Q077p Hoeselt)
|
De offergang, rondgang van de gelovigen rond het offerblok [offergank?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23409 |
offergeld |
offergeld:
offërgeld (Q077p Hoeselt)
|
Het geld dat men in het offerblok stopt [offergeld?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
heel eventjes:
heel efkes (Q077p Hoeselt)
|
een korte tijdsruimte [poosje, end, scheut, stoot, rek, kortje, hortje, kutske, rande] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
oksōāl (Q077p Hoeselt),
oksôal (Q077p Hoeselt),
schoon oksaol (Q077p Hoeselt)
|
Een schoon (d)oksaal (waar het orgel zich bevindt in de kerk). [ZND 39 (1942)] || Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17636 |
oksel |
onder de arm:
onner d`erm (Q077p Hoeselt)
|
Oksel (oksel, onder de arm). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20547 |
olie |
boomolie:
boomwo’llë (Q077p Hoeselt),
olie:
wolle (Q077p Hoeselt),
smout:
smaat (Q077p Hoeselt)
|
boomolie, olijfolie || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
smaatbollë (Q077p Hoeselt)
|
smoutebollen
III-2-3
|
19546 |
olielamp |
smoutlamp:
smātlamp (Q077p Hoeselt)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slǭ.x[molen] (Q077p Hoeselt),
slǭx[molen] (Q077p Hoeselt),
smoutmolen:
smāt[molen] (Q077p Hoeselt)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|