23150 |
olifant |
olifant:
wo`llëfaant (Q077p Hoeselt)
|
Olifant.
III-3-2
|
17916 |
omarmen |
omarmen:
eumèrme (Q077p Hoeselt),
rondpakken:
rondpakke (Q077p Hoeselt)
|
Met gestrekte armen omvatten ((om)vademen, (om)spannen, omarmen, (om)pakken) [N 108 (2001)] || omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33745 |
omheinen |
vreden:
vrēn (Q077p Hoeselt)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kerkefmoer (Q077p Hoeselt),
kèrkëfmoer (Q077p Hoeselt)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17917 |
omhelzen |
rond de nek vallen:
rond de nak valle (Q077p Hoeselt),
rond de nek vliegen:
rond de nak vliegë (Q077p Hoeselt)
|
Omhelzen: iem. de armen om de hals slaan (omhelzen, om de hals/nek vallen, lief dujen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17850 |
omhooggaan |
omhooggaan:
emooch gŏan (Q077p Hoeselt),
omhoog go’n (Q077p Hoeselt),
omooch goan (Q077p Hoeselt)
|
Omhooggaan, naar boven gaan (rijzen, (op)stijgen, omhoog gaan) [N 108 (2001)] || rijzen: Naar boven gaan, omhooggaan (rijzen, stijgen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
sluis:
slǫu̯s (Q077p Hoeselt)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plax (Q077p Hoeselt)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18708 |
omslagdoek onder mantel of jak |
sjaal:
šāl (Q077p Hoeselt)
|
omslagdoek die onder mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18715 |
omslagdoek over mantel of jak |
plag:
plax (Q077p Hoeselt)
|
omslagdoek die over mantel of jak wordt gedragen [N 23 (1964)]
III-1-3
|