32799 |
overhoeks eggen |
overhoek [eggen]:
i̯ø.vǝrhok (Q077p Hoeselt)
|
Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.]
I-2
|
17889 |
overhoop halen |
ondersteboven halen:
onnerste bwove hoale (Q077p Hoeselt),
vaneen razen:
venérwŏze (Q077p Hoeselt)
|
Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] || Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
22766 |
overige jaarvuren |
jan krediet:
Jan kërdiet wos ë folkloristisch gëbruik èn hôessëlt, wô dùrgoen dën dézëg nwô nwôkèrmës; dan goenkë dë kènnër van deur tot deur rond, mèt n autgëjoldë voeiërbeet, vùr geld; zë mokdë dan ë groot vuur op pameswof èn goidë dë bétë èn dë ljèg portëmënees trèn.
jan kërdiet (Q077p Hoeselt),
Stézës nwô dë nwô-kèrmës goenkë dë kènnër mèt n autgëjoldë beet èn në ljièggë portëmënee van haus tot haus vùr geld of snoep.
jan kërdiet (Q077p Hoeselt),
vastenavondvuur:
enkel dit kent men in onze streek
vastenavondvuur (Q077p Hoeselt)
|
Folkloristisch gebruik. || Oud volksgebruik (na de kermis). || Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)]
III-3-2
|
18553 |
overjas (alg.) |
pardessus (fr.):
peͅrəsy (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt,
Q077p Hoeselt)
|
herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
32796 |
overlangs heen en weer eggen |
in het leng [eggen]:
ęn t lɛŋ (Q077p Hoeselt)
|
Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.]
I-2
|
21808 |
overleggen |
kallen over:
met iemet trjeuver kalle (Q077p Hoeselt)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
26386 |
overlopen, overstromen |
overlopen:
jøvǝrlőwpǝ (Q077p Hoeselt)
|
Het over de dijk of over de sluisdeuren lopen van water, veroorzaakt door noodweer of aanhoudende regenval. [Jan 55; Coe 45; Grof 41]
II-3
|
33051 |
overmouwen |
bindmouwen:
be.nmǭu̯ǝ (Q077p Hoeselt)
|
De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
33560 |
overrijp, beurs |
meletig:
mêlêtich (Q077p Hoeselt)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
25065 |
overschot, restant |
klatsje:
kletske (Q077p Hoeselt),
overschot:
jeuver sjwôt (Q077p Hoeselt),
rest:
res (Q077p Hoeselt)
|
dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)]
III-4-4
|