e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
overhoeks eggen overhoek [eggen]: i̯ø.vǝrhok (Hoeselt) Manier van eggen waarbij men met de eg schuin over de akker gaat. Men kan schuin in de lengterichting of schuin in de breedterichting eggen. Zie afb. 71. Nadat men een akker overhoeks geëgd heeft (om onkruid te bestrijden of om de grond gelijk te trekken), egt men hem gewoonlijk in de lengte af. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ¬¥eggen¬¥. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; N 11, 84c; N 11A, 177c; div.; monogr.] I-2
overhoop halen ondersteboven halen: onnerste bwove hoale (Hoeselt), vaneen razen: venérwŏze (Hoeselt) Overhoop halen (modden). [N 84 (1981)] || Overhoop halen (modden, onderste boven / ondereen / overhoop halen) [N 108 (2001)] III-1-2
overige jaarvuren jan krediet: Jan kërdiet wos ë folkloristisch gëbruik èn hôessëlt, wô dùrgoen dën dézëg nwô nwôkèrmës; dan goenkë dë kènnër van deur tot deur rond, mèt n autgëjoldë voeiërbeet, vùr geld; zë mokdë dan ë groot vuur op pameswof èn goidë dë bétë èn dë ljèg portëmënees trèn.  jan kërdiet (Hoeselt), Stézës nwô dë nwô-kèrmës goenkë dë kènnër mèt n autgëjoldë beet èn në ljièggë portëmënee van haus tot haus vùr geld of snoep.  jan kërdiet (Hoeselt), vastenavondvuur: enkel dit kent men in onze streek  vastenavondvuur (Hoeselt) Folkloristisch gebruik. || Oud volksgebruik (na de kermis). || Welk jaarvuur kent (kende) men bij u (b.v. Vasten-, Paas-, of St.-Maartensvuur)? [ZND 17 (1935)] III-3-2
overjas (alg.) pardessus (fr.): peͅrəsy (Hoeselt, ... ) herenoverjas; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || herenoverjas; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || overjas, lange ~, dik en warm [euverpalto, palzeer, jaager] [N 23 (1964)] III-1-3
overlangs heen en weer eggen in het leng [eggen]: ęn t lɛŋ (Hoeselt) Bedoeld wordt de manier van eggen, waarbij men in de lengterichting werkend, na het keren de volgende egbaan onmiddellijk (soms met een kleine overlapping) laat aansluiten bij de vorige. Voor het werkwoordelijk deel eggen en de weglating daarvan bij de varianten zie men de toelichting bij het lemma ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c + 1d; JG 2c; N 11, 84a; N 11A, 176c + 189c; monogr.] I-2
overleggen kallen over: met iemet trjeuver kalle (Hoeselt) anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)] III-3-1
overlopen, overstromen overlopen: jøvǝrlőwpǝ (Hoeselt) Het over de dijk of over de sluisdeuren lopen van water, veroorzaakt door noodweer of aanhoudende regenval. [Jan 55; Coe 45; Grof 41] II-3
overmouwen bindmouwen: be.nmǭu̯ǝ (Hoeselt) De aflegger, en ook de binder (zie paragraaf 4.6), beschermde zijn armen tegen de stekende en snijdende halmen door er overmouwen overheen te schuiven. Vaak zijn het een paar oude kousen waarvan de teenstukken zijn afgeknipt; vandaar het type strompen: (afgesneden) kousen. [N 15, 54; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
overrijp, beurs meletig: mêlêtich (Hoeselt) Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)] I-7
overschot, restant klatsje: kletske (Hoeselt), overschot: jeuver sjwôt (Hoeselt), rest: res (Hoeselt) dat wat over is gebleven van een oorspronkelijk aantal, hoeveelheid of geheel [rammenant, rest, solde, klak] [N 91 (1982)] || een klein overschot [kwets, kwats, klats, klets, klas] [N 91 (1982)] || een overgebleven brok van een of andere hoeveelheid [klik] [N 91 (1982)] III-4-4