20559 |
rest in het glas |
klatsje:
kletske (Q077p Hoeselt)
|
restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24302 |
restant vissen |
beekforel:
bjèkforel (Q077p Hoeselt),
forel:
forel (Q077p Hoeselt),
fërel (Q077p Hoeselt),
goudvis:
goodvès (Q077p Hoeselt),
mistel:
mëstel (Q077p Hoeselt),
zalm:
zallëm (Q077p Hoeselt),
zalm (Q077p Hoeselt)
|
forel [N102 (1998)] || goudvis || vis, div. soorten || zalm [N100 (1997)]
III-4-2
|
24230 |
restant vogels |
bijneneter:
bienën-êtër (Q077p Hoeselt),
haan:
witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)
oan (Q077p Hoeselt),
kleine zwaan:
kleen zwoan (Q077p Hoeselt),
pelikaan:
pèllëkôon (Q077p Hoeselt)
|
bijeneter || kleine zwaan [N 09 (1961)] || pelikaan || witoogeend [N 83 (1981)]
III-4-1
|
24295 |
restant zoogdieren |
waterrat:
wo’ttërrat (Q077p Hoeselt),
woelmuis:
woelmaus (Q077p Hoeselt),
woelrat:
woelrat (Q077p Hoeselt)
|
waterrat || woelmuis || woelrat
III-4-2
|
23674 |
retraite |
retraite (fr.):
retrêt (Q077p Hoeselt),
rətrèt (Q077p Hoeselt)
|
Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23677 |
retraitehuis |
retraitehuis:
retrêthaws (Q077p Hoeselt)
|
Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18085 |
reumatiek |
reumatis:
rummetis (Q077p Hoeselt)
|
Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25015 |
ribbel |
rib:
rip (Q077p Hoeselt)
|
een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32840 |
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden |
strontbreker:
strǫnt˱brē̜kǝr (Q077p Hoeselt),
strontschup:
%%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%
riek (Q077p Hoeselt)
|
Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.]
I-2
|
33212 |
riek om te rooien |
aardappelhak:
jē̜tapǝlhak (Q077p Hoeselt)
|
Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60]
I-5
|