e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rest in het glas klatsje: kletske (Hoeselt) restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] III-2-3
restant vissen beekforel: bjèkforel (Hoeselt), forel: forel (Hoeselt), fërel (Hoeselt), goudvis: goodvès (Hoeselt), mistel: mëstel (Hoeselt), zalm: zallëm (Hoeselt), zalm (Hoeselt) forel [N102 (1998)] || goudvis || vis, div. soorten || zalm [N100 (1997)] III-4-2
restant vogels bijneneter: bienën-êtër (Hoeselt), haan: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  oan (Hoeselt), kleine zwaan: kleen zwoan (Hoeselt), pelikaan: pèllëkôon (Hoeselt) bijeneter || kleine zwaan [N 09 (1961)] || pelikaan || witoogeend [N 83 (1981)] III-4-1
restant zoogdieren waterrat: wo’ttërrat (Hoeselt), woelmuis: woelmaus (Hoeselt), woelrat: woelrat (Hoeselt) waterrat || woelmuis || woelrat III-4-2
retraite retraite (fr.): retrêt (Hoeselt), rətrèt (Hoeselt) Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] III-3-3
retraitehuis retraitehuis: retrêthaws (Hoeselt) Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3
reumatiek reumatis: rummetis (Hoeselt) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2
ribbel rib: rip (Hoeselt) een smalle, langwerpige verhoging aan een voorwerp [ribbel, ril, reef, rif] [N 91 (1982)] III-4-4
riek of schop om mestplakken en molshopen te verspreiden strontbreker: strǫnt˱brē̜kǝr (Hoeselt), strontschup: %%voor de verspreiding van mestplakken en/of molshopen gebruikt men deze%%  riek (Hoeselt) Termen die niet op een speciaal bij de verspreiding van mestplakken of molshopen gebruikte riek of schop wijzen, zijn aan het eind van het lemma slechts in de woordtypevorm vermeld. Voor de dialectvarianten daarvan zie men de lemmata ''mestriek'' en ''spade, spitschop'', alsmede de schopbenamingen in I.4 onder "gereedschap en gerei in het algemeen". [N 14, 81; N 18, 29; div.] I-2
riek om te rooien aardappelhak: jē̜tapǝlhak (Hoeselt) Speciale aardappelriek om mee te rooien, waarvan de benaming afwijkt van die van de algemene riek. Doorgaans heeft de rooiriek minder tanden dan de algemene riek die dient om aardappels te scheppen en te verplaatsen. Drie of vier tanden is normaal. Zie de toelichting bij het lemma Aardappelriek, Algemeen. Bij het type mesthaak, mestgaffel is uitdrukkelijk opgegeven dat het stuk gereedschap met deze naam voor het rooien van aardappelen wordt gebruikt. In L 360 merkt de zegsman op dat men om te rooien een riek gebruikt met platte tanden, zonder bolletjes; en om te scheppen een riek met ronde tanden met bolletjes. [N 12, 36; N 18, 23 en 26b; JG 2c; A 28, 3; monogr.; add. uit N 18, 58 en 60] I-5