23860 |
rustaltaar |
altaar:
altōār (Q077p Hoeselt),
rustaltaar:
rùsaltoar (Q077p Hoeselt)
|
Een met bloemen versierd altaar dat langs de processieroute geplaatst is, rustaltaar [mei-altaar, heiligenhuisken, hilliejehuus-je]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
17832 |
rusten |
rusten:
reusse (Q077p Hoeselt)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
oudemannetjeshuis:
aat mennekes haws (Q077p Hoeselt)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18119 |
ruw |
wreed:
vree haan (Q077p Hoeselt)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21364 |
ruw, hard |
ruw:
raw (Q077p Hoeselt)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21292 |
ruzie |
ruzing:
ruzing (Q077p Hoeselt)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
ruzie maken:
rûze moake (Q077p Hoeselt)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23812 |
sacramentsdag |
sacramentsdag:
sakkermensdoag (Q077p Hoeselt),
sakrəmensdoag (Q077p Hoeselt)
|
Donderdag na de eerste zondag na Pinksteren, Sacramentsdag [papkêrremes, Vroonlaichnaam]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23288 |
sacramentsprocessie |
sacramentsprocessie (<lat.):
sacramentsproceise (Q077p Hoeselt),
sakkermentspersēsse (Q077p Hoeselt),
sakrəmentspərcĕsə (Q077p Hoeselt)
|
De processie die op Sacramentsdag wordt gehouden: Sacramentsprocessie, grote processie. [N 96C (1989)] || Hoe heet de processie die s zondags na H. Sacramentsdag wordt gehouden? [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
23321 |
sacristie |
sacristie:
sakkrëstij (Q077p Hoeselt),
sakrestij (Q077p Hoeselt)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|