18727 |
scheerapparaat |
scheermachine:
elletrik sjêrmesjien (Q077p Hoeselt)
|
Een electrisch scheerapparaat [scheermachine, scheerder] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
18402 |
scheermes |
scheermes:
sjêrmês (Q077p Hoeselt),
scheermesje:
sjêrmèske (Q077p Hoeselt)
|
een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 86 (1981)] || Een scheermesje. Een mes waarmee men de baardharen afscheert [scheermes, schars, schors] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
34587 |
schei |
scheien:
šē.ǝ (Q077p Hoeselt)
|
Elk van de houten balkjes die de berries verbinden en scheiden en zo de berries evenwijdig houden. Deze balkjes worden door openingen in de berries gestoken en door middel van spieën stevig vastgezet. Het aantal scheien van een kar is afhankelijk van de lengte van de berries. Een hoogkar heeft bijgevolg meer scheien dan een stortkar. [N 17, 24 + 40; N 8, 106; N G, 56e + 58a; JG 1a, JG 1b; monogr]
I-13
|
26514 |
scheiplank |
schuif:
sxø̜jf (Q077p Hoeselt),
šø̜.jf (Q077p Hoeselt)
|
Het plankje dat in de meelbak geplaatst wordt om het meel op te houden wanneer van zak verwisseld wordt. In sommige molens is aan de scheiplank een stok bevestigd die tot op de steenzolder reikt, zodat de molenaar vandaaruit kan scheiden. Zie ook afb. 83 en 84. [N O, 24d; A 42A, 42; Vds 165; Jan 171; Coe 156; Grof 187]
II-3
|
19070 |
schelden, schimpen |
schampen:
sjampe (Q077p Hoeselt)
|
op onwaardige wijze kritiek uitspreken [schimpen, spijkeren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18952 |
schelm |
loebas:
loebas (Q077p Hoeselt),
rakker:
rakker (Q077p Hoeselt)
|
een persoon die allerlei streken uithaalt op een grappige manier en daarmee geen kwade bedoelingen heeft [kufer, rakker, rekel, schelm, dianter, loebas, brak] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
30021 |
schelpkalk |
kalk:
kalǝk (Q077p Hoeselt)
|
Kalksoort die wordt verkregen door schelpen in kalkovens te branden. Schelpkalk wordt meestal in gebluste vorm op de bouwplaats aangeleverd. [N 30, 28a]
II-9
|
24897 |
schemeren |
schemeren:
sjimere:- vallen van de avond - opkomen van de dag
šemərə (Q077p Hoeselt),
sjimmere: het begint donker te worden
šemərə (Q077p Hoeselt)
|
schemeren; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17728 |
schemeren van de ogen |
zwart voor de ogen:
mich zwat vĕŭr de ôge wjeun (Q077p Hoeselt)
|
Schemeren voor de ogen, sterretjes zien (het schemert mij/ voor mijn ogen, ik zie sterren, flimmeren, flikkeren). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25023 |
schemering, valavond |
schemer:
sjimer
šemər (Q077p Hoeselt),
schemering:
sjimmerèng
šemərēͅn (Q077p Hoeselt)
|
schemering, de overgang van licht naar donker [grouwe, griebelegrouwe] [N 22 (1963)]
III-4-4
|