e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slib, rivierbodem slib: slib (Hoeselt) slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
slijkvanger drekplaat: dre̜kplǭt (Hoeselt) Metalen plaat boven de as, tussen het asblok en de binnenzijde van de naaf, die dient als bescherming tegen van het karwiel afvallende modder. [N 17, 68; NG, 50e] II-11
slijm slijm: sluim (Hoeselt), snot: snot (Hoeselt, ... ) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] || Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] III-1-2
slijm bij de nageboorte slijm: sløi̯ǝm (Hoeselt), slęi̯m (Hoeselt) Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b] I-11
slijmblaas slijm: sløu̯m (Hoeselt), slø̜̄u̯m (Hoeselt) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijpbus, hoorn koehoorn: kuwǫ.n (Hoeselt), slijppot: slęi̯.pǫt (Hoeselt), slijptoet: slē̜i̯ptūt (Hoeselt), toet: tūt (Hoeselt) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slikken slikken: slikke (Hoeselt) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slim niet onder een hen uitgebroed: hê ès nie onner ⁄n hin awtgebrut (Hoeselt), rap van begrip: rap van begrip (Hoeselt), rap van verstaan: rap van versteun (Hoeselt), slim: slim (Hoeselt) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik platte, een -: enne platte (Hoeselt) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] III-1-4
slinken, minder worden minderen: minnĕre (Hoeselt) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] III-4-4