18542 |
sluitklep |
klep:
klap (Q077p Hoeselt)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20168 |
sluitspeld |
toespang:
tauspang (Q077p Hoeselt),
tawspang (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
sluitspeld; speld waarvan de punt wordt vastgezet in een dopje of haakje zodat men zich daaraan niet kan bezeren, voor de luier [toespeld, knipspeld, bakelspeld] [N 115 (2003)], [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20491 |
slurpen |
lebberen:
lebbërë (Q077p Hoeselt),
slurpen:
sleurpe (Q077p Hoeselt)
|
hoorbaar drinken || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19364 |
sluwe persoon |
deugeniet:
enne dögeniet (Q077p Hoeselt)
|
een vindingrijk persoon maar in ongunstige zin [kuilotter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17741 |
smaak |
smaak:
smōāk (Q077p Hoeselt)
|
Smaak (smaak, goesting). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
20490 |
smakken |
smetsen:
smetse (Q077p Hoeselt)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
kleineren:
klenjèrre (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
schampen:
sjampe (Q077p Hoeselt)
|
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen] [N 85 (1981)] || op minachtende of geringschattende wijze spotten [schamper, amper, scherp, grimachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buikzeel:
bǫ ̞u̯.k˲zē.l (Q077p Hoeselt)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
33691 |
smalle weg, pad |
baan:
bōn (Q077p Hoeselt),
stegel:
stegǝl (Q077p Hoeselt),
weggetje:
węi̯xskǝ (Q077p Hoeselt)
|
Een smalle weg, een pad in het algemeen. In L 40, 25 werd gevraagd naar de dialectwoorden voor ø̄een smalle weg, een padø̄ en in N M, 5 naar die voor ø̄een pad of een veeweg door een weiø̄. Omdat er in de antwoorden op beide vragen veel overlapping zat, zijn deze in √©√©n lemma ondergerbacht. Uiteraard duiden woorden als veeweg, weiweg, koegang e.a. specifiek op een weg door een wei. [N M 5; N P, 2; S 27; L 40, 25; R I, 3; A 25, 6 add.; L 19B, 6; monogr.]
I-8
|
21136 |
smeer |
smeer:
smêr (Q077p Hoeselt)
|
het smeermiddel dat hoofdzakelijk uit vet bestaat en dat bedoeld is om voertuigen beter te laten lopen [smeer, ruut] [N 90 (1982)]
III-3-1
|