20512 |
soepvlees |
bouilli:
boeli (Q077p Hoeselt)
|
soepvlees; Hoe noemt U: Mager vlees om soep van te koken (boelie, bouilli, soepvlees) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18196 |
sok |
sok:
zok (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
Kous. Wat is de juiste uitspraak van kous (beenbekleding) ? [ZND 47 (1950)] || sok, korte herenkous [zok, vlink, vlik, ene zök] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18338 |
sokophouder |
bindel:
bendjel (Q077p Hoeselt)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
suldo:t (Q077p Hoeselt)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
krapjes:
krepkës (Q077p Hoeselt)
|
stukjes geroosterd brood in de soep
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
soldoate (Q077p Hoeselt),
suldoətn (Q077p Hoeselt)
|
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij] [N 90 (1982)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
23488 |
soldatenkerkhof |
soldatenkerkhof:
soldōāte kerkef (Q077p Hoeselt),
sëldôatëkèrkëf (Q077p Hoeselt)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31504 |
solderen |
solderen:
sǫldjęrǝ (Q077p Hoeselt)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
21739 |
soorten soldaten |
piot:
Van Dale: (gew. en Barg.) infanterist.
piot (Q077p Hoeselt)
|
welke verschillende soldaten onderscheidt u [piot, zandhaas, kalkvreter] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33224 |
sorteermachine |
aardappelenmolen:
jętapǝlmi̯ø̜lǝ (Q077p Hoeselt)
|
Het toestel bestaande uit enkele schuddende zeven met gaten van verschillende afmetingen waar de aardappelen overheen worden geleid en naar grootte gesorteerd. [N 12, 32]
I-5
|