33222 |
sorteren met de hand |
onderrapen:
ǫnǝrǭ.pǝ (Q077p Hoeselt)
|
Vroeger werden vaak de grote van kleine aardappelen gescheiden bij het rapen zelf op het veld; zie de toelichting bij het lemma Aardappelmand. Tegenwoordig worden de aardappelen op de boerderij gesorteerd; niet meer met de hand maar met een sorteermachine. Zie het lemma Sorteermachine. [N 12, 31; JG 1a, 1b gedeeltelijk, 1c, 2c; monogr.]
I-5
|
33223 |
sorteren met de machine |
zeven:
zi̯ɛ̄vǝ (Q077p Hoeselt)
|
Zie de toelichtingen bij de lemmaɛs Sorteren Met De Hand en Sorteermachine. [N 12, 33]
I-5
|
34576 |
spaak |
speek:
spēk (Q077p Hoeselt),
speken:
spē.kǝ (Q077p Hoeselt)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
schup:
šø̜p (Q077p Hoeselt),
spade:
spǫi̯ (Q077p Hoeselt
[(voor het spitten van de eerste voor)]
)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
26402 |
spaken |
armen:
ɛrǝm (Q077p Hoeselt),
speken:
spejkǝn (Q077p Hoeselt),
spɛjkǝ (Q077p Hoeselt)
|
De staven die de verbinding vormen tussen de naaf en de velg van molenraderen. Zie ook afb. 73. [Vds 63; Jan 67; Coe 61; Grof 85; N D, 33]
II-3
|
26507 |
spankoord |
koord:
kǭt (Q077p Hoeselt)
|
Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.]
II-3
|
22757 |
spanne |
spar:
[Met afbeelding].
spaar (Q077p Hoeselt),
Sub span: men zegt: spaa (Tongeren), spaar (Hoeselt en Spouwen), spaas (Vlijtingen) en aspougne.
spaar (Q077p Hoeselt)
|
Afstand tussen duim en middenvinger. || Spanwijdte.
III-3-2
|
26434 |
spanrol |
spanner:
spanǝr (Q077p Hoeselt)
|
Spanner, in de vorm van een wieltje, die men met behulp van een aan een hefboom bevestigd koord vooruit kan zetten. Op deze wijze wordt een riem tussen twee poulies gespannen waardoor de bovenste van de twee poulies gaat draaien en het luikoord of de luiketting opgerold wordt. Zie ook afb. 76. [Jan 234; Coe 211; Grof 238]
II-3
|
33743 |
spanstokje |
trekpaal:
trēkpu̯ǫl (Q077p Hoeselt)
|
Stok of paaltje in de afrasteringsdraad waarmee men die draad spant. [N 14, 65]
I-8
|
24618 |
spar |
zilverden:
zilverden (Q077p Hoeselt)
|
De spar (i.h.b. de fijnspar, zilverspar) (spar, mast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|