21545 |
sprookje |
vertelsel:
vertelsel (Q077p Hoeselt)
|
een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21007 |
spruiten |
spruiten:
sprautë (Q077p Hoeselt),
spruitjes:
sprùtsjës (Q077p Hoeselt)
|
spruitkool
III-2-3
|
24516 |
spruiten, uitbotten |
botten:
botte (Q077p Hoeselt)
|
Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sprautë (Q077p Hoeselt)
|
spruitkool
I-7
|
34286 |
spruitpot |
spuitpot:
spø̄tpǫt (Q077p Hoeselt),
spø̜̄u̯tpǫt (Q077p Hoeselt)
|
Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129]
I-11
|
17910 |
spuiten |
spritsen (<du.):
spri (Q077p Hoeselt),
spuiten:
spöte (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt,
Q077p Hoeselt),
spötte (Q077p Hoeselt)
|
Met kracht vloeistof door een nauwe opening persen (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen) [N 108 (2001)] || persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen). [N 84 (1981)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)] || vloeistof met kracht door een nauwe buis naar buiten persen [spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen] [N 91 (1982)]
III-1-2, III-4-4
|
21750 |
spuitstuk |
spuit:
spöt (Q077p Hoeselt)
|
de koperen buis aan de slang van de brandspuit [lent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33266 |
spurrieschoof |
schoof:
šōf (Q077p Hoeselt)
|
Pas gemaaide en gebonden spurrieschoof. In L 164, 266, 270, 289*, 289b, 290, 291, 320, 325 en 387 wordt opgemerkt dat spurrie niet werd gebonden, maar op staken gezet. De zegsman uit L 320 is uitvoerig: "De spurrie werd vroeger gedroogd aan stokken met de lengte van bonestaken, echter dikker. Onder om deze ¯spörriestaek¯ werd eerst een strowis strak vastgebonden, tegen het afzakken van de spurrie. De te drogen spurrie werd vervolgens in lange losse rollen gewikkeld en om de staken gedraaid. In latere tijd -na de tijd dat de spurrie op spörriestaek werd gedroogd- had men een andere methode: gewone bonenstaken werden schuin en dicht naast elkaar tegen een muur of meestal tegen een tuinheg (betere droging) gezet. Hier werd de spurrie los opgestapeld. Deze noemde men ɛhalleɛ. [N 15, 18f]
I-5
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
as:
ās (Q077p Hoeselt),
as van de steen:
a.s ˲van dǝ stɛjn (Q077p Hoeselt),
dik ijzer:
dik ęjzǝr (Q077p Hoeselt),
dikke as:
dikǝ as (Q077p Hoeselt),
molenas:
mēǝlǝ-as (Q077p Hoeselt),
staakijzer:
stǭkęǝzǝr (Q077p Hoeselt)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
19567 |
staande lamp |
lampadaire:
lampëdêer (Q077p Hoeselt)
|
staande lamp
III-2-1
|