20338 |
stiefouders |
stiefouders:
stief-aas (Q077p Hoeselt),
stiefaas (Q077p Hoeselt)
|
De tweede man of vrouw van je moeder of vader (stiefouders) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stiefzoon (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
De zoon van een tweede man of vrouw (stiefzoon) [N 115 (2003)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
heimelijk:
heemlĕkke (Q077p Hoeselt),
hīēmlĕk (Q077p Hoeselt)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q077p Hoeselt),
dȳǝr (Q077p Hoeselt)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
stijf véngĕre (Q077p Hoeselt)
|
Stijf, van vingers en handen gezegd (scheef, krom, stram). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
houten kop:
hôte kop (Q077p Hoeselt),
stijfkop:
stijfkop (Q077p Hoeselt)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stijsel (Q077p Hoeselt)
|
stijfsel
III-2-1
|
33979 |
stijgbeugels |
stijgbeugels:
stibyø̜.gǝls (Q077p Hoeselt)
|
Metalen, van onderen afgeplatte, aan een riem bevestigde ring waarin een ruiter de voet zet om op of af te stijgen en om op te steunen bij het rijden. [JG 1a, 1b]
I-10
|
18014 |
stikken |
stikken:
stikke (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
opg. eig. eerder slikkë !!
stikkë (Q077p Hoeselt)
|
Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)] || Stikken: sterven door ademgebrek (stikken, verstikken) [N 106 (2001)]
III-1-2
|
34018 |
stilstaan |
ju(j):
jȳ (Q077p Hoeselt)
|
Voermansroep om het paard te doen stilstaan. [JG 1b; N 8, 95e en 96; L B 2, 257; L 36, 81e; monogr.]
I-10
|