e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuifzand fijne zavel: fijne zoavel (Hoeselt) stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)] III-4-4
stuiken kuiltjereuzelen: kùlke roezëlë (Hoeselt), kùlkë roezëlë (Hoeselt), Bij slangsjietë moes zjë probjièrrë oer huif èn hët kùlkë të sjietë: Bij het slangschieten moest je trachten je knikker in het kuiltje te schieten.  kùlkë roezëlë (Hoeselt), kuiltjestoten: kùlkë stóte (Hoeselt) knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)] || Putje knikkeren. || Term bij knikkerspel. III-3-2
stuipen convulsies: konvulzjes (Hoeselt), konvulzjes heubbe (Hoeselt), stuipen: stawpe (Hoeselt, ... ), vallende ziekte: vallëndë zikdë (Hoeselt) stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)] III-1-2
stuitbeen staartschroef: statsjrōēf (Hoeselt) Stuitbeen (staartbeen, votknook). [N 109 (2001)] III-1-1
stuiven van droog zand of stof stubben: stobbe  stoͅbbə (Hoeselt), stubbe  støbə (Hoeselt) beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)] III-4-4
stuiver vijf cent: ps. omgespeld volgens Frings.  vēͅi̯f seͅnt (Hoeselt) stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)] III-3-1
stuk grond stuk: støk (Hoeselt) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond braakland: brōklānt (Hoeselt) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
stuks -vee koebeesten: kubē̜sǝ (Hoeselt), stuk (vee): støk (Hoeselt) Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2] I-11
stuntelen contraire werken: kontroare werke (Hoeselt), martelen: mattĕle (Hoeselt) moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)] III-1-4