24932 |
stuifzand |
fijne zavel:
fijne zoavel (Q077p Hoeselt)
|
stuifzand, zeer fijn zand dat gemakkelijk stuift [vliegzand, stobber] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22362 |
stuiken |
kuiltjereuzelen:
kùlke roezëlë (Q077p Hoeselt),
kùlkë roezëlë (Q077p Hoeselt),
Bij slangsjietë moes zjë probjièrrë oer huif èn hët kùlkë të sjietë: Bij het slangschieten moest je trachten je knikker in het kuiltje te schieten.
kùlkë roezëlë (Q077p Hoeselt),
kuiltjestoten:
kùlkë stóte (Q077p Hoeselt)
|
knikkers in een kuiltje gooien [stoeken, stuiten] [N 112 (2006)] || Putje knikkeren. || Term bij knikkerspel.
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
convulsies:
konvulzjes (Q077p Hoeselt),
konvulzjes heubbe (Q077p Hoeselt),
stuipen:
stawpe (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt),
vallende ziekte:
vallëndë zikdë (Q077p Hoeselt)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)] || stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (stuipen, stuiptrekken, begaovings, spinneweven). [N 107 (2001)] || stuipen: Plotselinge spiersamentrekkingen, vaak samen met bewustloosheid; stuipen (stuipen, gaven, convulsies). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
17642 |
stuitbeen |
staartschroef:
statsjrōēf (Q077p Hoeselt)
|
Stuitbeen (staartbeen, votknook). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
25198 |
stuiven van droog zand of stof |
stubben:
stobbe
stoͅbbə (Q077p Hoeselt),
stubbe
støbə (Q077p Hoeselt)
|
beginnen te stuiven (er waait droog en fijn zand rond bij winderig weer] [stieven, smoren, mouwen, stobberen, stubbelen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21377 |
stuiver |
vijf cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
vēͅi̯f seͅnt (Q077p Hoeselt)
|
stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33643 |
stuk grond |
stuk:
støk (Q077p Hoeselt)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33712 |
stuk onontgonnen grond |
braakland:
brōklānt (Q077p Hoeselt)
|
Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254]
I-8
|
34023 |
stuks -vee |
koebeesten:
kubē̜sǝ (Q077p Hoeselt),
stuk (vee):
støk (Q077p Hoeselt)
|
Een boer heeft 10, 12, 14 enz. stuks vee. [N 3A, 2]
I-11
|
18929 |
stuntelen |
contraire werken:
kontroare werke (Q077p Hoeselt),
martelen:
mattĕle (Q077p Hoeselt)
|
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten] [N 85 (1981)] || verkeerd handelen, niet op de goede manier maken [verkerven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|