e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
taal kal: kal (Hoeselt), taal: tōāl (Hoeselt) taal; datgene waarvan men zich bedient om zijn gedachte of gevoelens kenbaar te maken [taal, tong] [N 87 (1981)] III-3-1
taats van het staakijzer punt: pønt (Hoeselt) Het onderste, pinvormige gedeelte van het staakijzer dat draait in een pan die ingewerkt is in een op een ijzeren balk gemonteerd stalen blok. [Vds 103; Jan 141; Coe 124; Grof 147; A 42A, 24] II-3
tabak toebak: tôebbak (Hoeselt) tabak III-2-3
tabakspruim sjiek: sjik (Hoeselt) pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol) [N 80 (1980)] III-2-3
tabakssap zever: zeuver (Hoeselt) Hoe noemt U: Vuil water in een pijp (smierk, nerrik) [N 80 (1980)] III-2-3
tabernakel tabernakel (<lat.): tabernoakel (Hoeselt) Het tabernakel, het rijkversierd kastje (op het hoofdaltaar of op het sacra-mentsaltaar), waarin het Allerheiligste bewaard wordt. [N 96A (1989)] III-3-3
tafelgebed tafelgebed: toffəlgəbèd (Hoeselt) Het tafelgebed vóór en na het eten. [N 96B (1989)] III-3-3
tafelmes mes: o  mɛ̄s (Hoeselt), tafelmes: geen frings  toͅfəlmɛ̄s (Hoeselt) mes dat men aan tafel gebruikt [N 20 (zj)] III-2-1
tak (alg.) tak: tak (Hoeselt) Een twee- of meerjarige twijg (tak, spil, tekker). [N 82 (1981)] III-4-3
tak op ingezaaid land vreewis: vrjęmęs (Hoeselt) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4