e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troep biggen in het algemeen kudde: kø̄t (Hoeselt), nest: nē̜s (Hoeselt), nęs (Hoeselt) In dit lemma wordt het begrip biggen of wat daarvoor in de plaats kan komen achter nest, toom enzovoorts niet gedocumenteerd. [N 19, 17; N 76, add.] I-12
troep kippen kudde: kø̄t (Hoeselt), kø̜t (Hoeselt) Varianten van kippen, hennen, hoenders enz. zijn niet gedocumenteerd. Zie hiervoor het lemma ''kippen'' (5.2.1). Alleen de benamingen voor troep zijn in dit lemma opgenomen. [N 19, 63; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; S 37; monogr.] I-12
troeven troeven: troevë (Hoeselt) met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden] [N 112 (2006)] III-3-2
troffel troffel: trufǝl (Hoeselt), truweel: trywēl (Hoeselt) Metselaarsgereedschap, bestaande uit een metalen blad van driehoekige vorm aan een gekromde steel met houten handvat. De troffel wordt gebruikt om specie op de stenen te brengen en uit te strijken en om metselstenen op maat te hakken. Zie afb. 1a. Het woordtype schmeisstroffel was in Q 121 van toepassing op een troffel die bij het pleisteren werd gebruikt. De voorkant van het blad van deze troffel was, in tegenstelling tot dat van de gewone troffel, niet rond maar recht afgewerkt. Zie ook het lemma 'pleisteren'. [Wi 3; N 30, 7a; monogr.] II-9
trom trommel: troemmel (Hoeselt), Ich hùb zëlêvë nog trummëlkë gëspèld bij dë harmenie: Ik heb ooit nog kleine trom gespeeld bij de harmonie.  trôemmël (Hoeselt) Het cilindervormige slaginstrument, bespannen met kalfsvel, dat met behulp van twee stokken wordt bespeeld [trommel, trom]. [N 90 (1982)] || Trommel. III-3-2
trommel van de builmolen trommel: tromǝl (Hoeselt) Ronde of zes- of achtkantige cilinder, onderdeel van de builmolen, waarin het te zeven meel wordt gedaan. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛbuilmolenɛ.' [Vds 243] II-3
trommeltje trommeltje: tryməlkə (Hoeselt) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlōpǝn (Hoeselt), oplopen: ǫplōpǝ (Hoeselt), trommelen: trumǝlǝ (Hoeselt) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
trompet trompet: trompet (Hoeselt), trompèt (Hoeselt) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet]. [N 90 (1982)] III-3-2
troosten; troost troosten: trösse (Hoeselt) het schenken van bemoediging en verzachting bij smart, of droefheid [troost, konsolatie] [N 85 (1981)] III-1-4