e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijf frank stuk: ps. omgespeld volgens Frings.  støk (Hoeselt, ... ) 5 franc, een ~ (van zilver) [N 21 (1963)] || 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
vijf-guldenstuk vijf gulden: ps. omgespeld volgens Frings.  vēͅi̯f gølə (Hoeselt) vijf-guldenstuk, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
vijftig frank vijftig: ps. omgespeld volgens Frings.  fēͅi̯ftəx (Hoeselt) 50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1
vijg vijg: vijch (Hoeselt) De eetbare, zoete, vlezige vrucht van de vijgeboom (vijg, smeerlap, vijgedaal). [N 82 (1981)] III-2-3
vijver poel: poel (Hoeselt), wijer: wyer (Hoeselt), węjǝr (Hoeselt) klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8, III-4-4
vijver, molenvijver poel: puǝl (Hoeselt) Vijver, met name bij bovenslagmolens noodzakelijk om het benodigde water in op te slaan en om een zeker hoogteverschil te overbruggen. Bij de bovenslagmolen moet het water immers tot boven het molenrad geleid worden. Zie ook het lemma ɛbovenslagmolenɛ.' [Jan 93; Coe 48; Grof 34; monogr.] II-3
vin rugvin: reugvin (Hoeselt), staatvin: statvin (Hoeselt), vin: vin (Hoeselt) Hoe noemt u het min of meer waaiervormige voortbewegingsorgaan van een vis, op de rug, borst en buik en aan de staart (vin, vlim) [N 83 (1981)] || rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)] III-4-2
vinger vinger: venner (Hoeselt), veŋər (Hoeselt), vinger (Hoeselt, ... ) Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND] III-1-1
vink boekvink: boekvink (Hoeselt), bôekvink (Hoeselt), takkeling: jonge vink  takkëlèng (Hoeselt), vink: vink (Hoeselt) botvink || botvink, jonge || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
violier flier: flierë (Hoeselt), flierbloem: flierbloom (Hoeselt), violier: flier (Hoeselt), flierë (Hoeselt) Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)] I-7, III-2-1